Latijn SPQR dativus + mandatum 15 en 16

SPQR dativus
Deze lessonup is vervangend voor de opdrachten in het boek.
Uitleg gaat over het gebruik van de dativus (derde naamval in het rijtje); in de opdracht gaat het om de drie belangrijkste functies in de zin.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

SPQR dativus
Deze lessonup is vervangend voor de opdrachten in het boek.
Uitleg gaat over het gebruik van de dativus (derde naamval in het rijtje); in de opdracht gaat het om de drie belangrijkste functies in de zin.

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijkste functies in de zin
persoonsvorm - onderstrepen
onderwerp - 1
lijdend voorwerp - 2
meewerkend voorwerp -3

Slide 2 - Tekstslide

Herkennen van die functies
persoonsvorm - onderstrepen: eindigt op -t of -nt
onderwerp - 1: staat in de nominativus
lijdend voorwerp - 2: staat in de accusativus
meewerkend voorwerp -3: staat in de dativus

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Meerkeuze vragen
Doel 1: herhalen verbuigingsgroepen
1 - femina
2 - servus/donum
3 - rex/nomen
Doel 2: herkennen naamvallen door rijtjeskennis
nom, gen, dat, acc, abl is de volgorde waarin je het leert

Slide 8 - Tekstslide

aquam
A
nom ev
B
acc ev
C
dat ev
D
nom mv

Slide 9 - Quizvraag

aquam is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 10 - Quizvraag

locus
A
nom ev
B
acc ev
C
dat ev
D
nom mv

Slide 11 - Quizvraag

locus is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 12 - Quizvraag

puellae
A
nom ev
B
acc ev
C
dat ev
D
nom mv

Slide 13 - Quizvraag

puellae is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 14 - Quizvraag

amico
A
nom ev
B
acc ev
C
dat ev
D
nom mv

Slide 15 - Quizvraag

amico is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 16 - Quizvraag

mandatis
A
nom mv
B
acc mv
C
dat mv
D
nom ev

Slide 17 - Quizvraag

mandatis is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 18 - Quizvraag

regi
A
nom mv
B
acc mv
C
dat mv
D
dat ev

Slide 19 - Quizvraag

regi is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 20 - Quizvraag

arborem
A
nom ev
B
acc ev
C
dat mv
D
dat ev

Slide 21 - Quizvraag

arborem is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 22 - Quizvraag

feminis
A
nom mv
B
acc ev
C
dat mv
D
dat ev

Slide 23 - Quizvraag

feminis is verbuigingsgroep...
A
1
B
2
C
3

Slide 24 - Quizvraag

Mandatum 16
Vertaal de zinnen.

Let goed op op de volgende aspecten:
naamval & functie: welk woord is OW, LV of MW?
getal: staat het woord in enkelvoud of meervoud?

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeldzin
1. Regi pastor gregem protegit.
OW + PV = pastor protegit: de herder beschermt
LV = gregem: de kudde
MV = regi: voor de koning

De herder beschermt de kudde voor de koning.

(HB p. 71 voor een paar onbekende woordjes, die staan in het blauwe blok)

Slide 26 - Tekstslide

2. Rex servo mandatum dat.
A
De koning geeft de slaven een opdacht.
B
De koning geeft de slaaf een opdracht.
C
De slaaf krijgt een opdracht van de koning.
D
De koning geeft de slaven opdrachten.

Slide 27 - Quizvraag

3. Gregem patri puer custodit.
A
De vader bewaakt met de jongen de kudde.
B
De vader bewaakt voor de jongen de kudde.
C
De jongen bewaakt voor de vader de kudde.
D
De kudde bewaakt de jongen voor de vader.

Slide 28 - Quizvraag

4. Feminae servus aquam portat.
A
De slaaf draagt water voor de vrouw.
B
De vrouw draagt water voor de slaaf.
C
De vrouwen dragen water voor de slaaf.
D
De vrouwen en de slaaf dragen water.

Slide 29 - Quizvraag

5. Matri filius locum praebet.
A
De moeder biedt de zoon een plaats aan.
B
De moeders bieden de zoon een plaats aan.
C
Aan de moeders biedt de zoon een plaats aan.
D
De zoon biedt de moeder een plaats aan.

Slide 30 - Quizvraag

6. Rosam amica puero tradit.
A
De jongen overhandigt de vriendin een roos.
B
De vriendin overhandigt de jongen een roos.
C
De vriendin overhandigt de jongens een roos.
D
De jongen overhandigt de vriendinnen rozen.

Slide 31 - Quizvraag

7. Pater filio nihil dicit.
A
De zoon zegt niets tegen de vader.
B
De vader van de zoon zegt niets.
C
De vader zegt niets tegen de zoon.
D
De vader en de zoon zeggen niets.

Slide 32 - Quizvraag

Ging dit nog niet goed?
Maak dan de oefenzinnen nog een keer op papier:
uitleg op p. 70, oefenzinnen mdt 16 op p. 71 van je hulpboek

Slide 33 - Tekstslide