In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Agenda
1. Start met taalregel (15 min)
2. Fictie en non-ficti: een lees- en schrijfoefening (ca 30 min)
3. Lezen we uit IJsbarbaar
4. Werk aan Numo (ca 10 min)
Slide 2 - Tekstslide
Aan het einde van deze les
R: heb je de regels voor meervoud geleerd in spelling
T1: hebben we hier een oefening mee gedaan
T1: heb je geleerd wat fictie en non-fictie is
T2: hebben we een eerste voorbeeld gezien van fictie & wat een schrijver kan doen met een echte gebeurtenis
Slide 3 - Tekstslide
Module 1 - MYP2
Statement of inquiry
Fiction versus non-fiction
When beauty is created with style, purpose, and structure the reflection of reality may be enhanced.
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen unit 1
Fictie versus non-fictie
Leren, inzien en herkennen dat er schoonheid gevonden kan worden in de realiteit doordat een schrijver een bepaalde invalshoek (doel), stijl of structuur toepast.
Slide 5 - Tekstslide
Begrippen uit deze les
Key Concept =
schoonheid creativity
Related Concepts =
doel
structuur
stijl
Global Concept = Persoonlijke en culturele expressie
Slide 6 - Tekstslide
Welke kenmerken zijn dit keer nodig?
Knowledgeable
Risk Takers
Principled
Communicators
Balanced
Thinkers
Open minded
Inquirers
Reflective
Caring
Slide 7 - Poll
Leerdoelen Ned
Je leert over stijl- en structuurkenmerken in literaire fictie en hoe een schrijver de werkelijkheid manipuleert.
Je zoekt bronnen over de werkelijke gebeurtenis waarop een verhaal is gebaseerd.
Je weegt de bronnen en vergelijkt deze met een fictief werk.
Je gebruikt correcte spelling en leestekens.
Je leert fictieteksten van non-fictieteksten te onderscheiden
Slide 8 - Tekstslide
In Toddle : al verschenen?
You will have to read a book based on a true story, have research on what real-life event the story was based, and you will have analysed the story with regards to style, structure and purpose.
Slide 9 - Tekstslide
In Numo doen jullie spelling
Laten we oefenen met meervoud maken van een zelfstandig naamwoord
Slide 10 - Tekstslide
Wat is een zelfstandig naamwoord en geef een voorbeeld (met meervoudsvorm)
Slide 11 - Woordweb
Meervouden
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.
Dit meervoud kan op verschillende manieren worden gevormd:
- meervoud op -en
- meervoud op 's
- meervoud op -s
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de meervoudsvorm van duif?
A
Duifs
B
Duiven
C
Duifen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de meervoudsvorm van perzik?
A
Perziks
B
Perzikken
C
Perziken
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de meervoudsvorm van eekhoorn?
A
Eekhoorns
B
Eekhoornen
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de meervoudsvorm van jury?
A
Juries
B
Jurys
C
Jury's
Slide 16 - Quizvraag
... want woorden
Die eindigen op -a, -i, -o, -u of 'y krijgen -'s
(apstrof s) als meervoud
Slide 17 - Tekstslide
Wat is de meervoudsvorm van melodie en bacterie
A
Melodieën, bacterieën
B
Melodiën, bacteriën
C
Melodieën, bacteriën
D
Melodiën, bacterieën
Slide 18 - Quizvraag
... want woorden
die eindigen op -ie
krijgen een extra -e als klemtoon op laatste lettergreep valt (melodie)
krijgen GEEN extra -e als klemtoon op andere lettergreep valt (bacterie)
Slide 19 - Tekstslide
In Numo doen jullie spelling
Lees daar de uitleg tussendoor of kies 'Tip'
Slide 20 - Tekstslide
Stukje uitleg
Slide 21 - Tekstslide
Wat is fictie en non-fictie eigenlijk?
fictie:
verzonnen gebeurtenissen, personages in boeken of films
doel: lezer vermaken, ontroeren, aan het denken zetten
een verhaal...soms wel echt gebeurd, maar mooier gemaakt
non-fictie:
teksten die niet zijn verzonnen, zoals teksten uit kranten, tijdschriften
doel: lezer informeren of iets leren
Slide 22 - Tekstslide
Fictie
Zijn verzonnen gebeurtenissen, personages in boeken of films
Doel: lezer vermaken, ontroeren, aan het denken zetten
Zo herken je fictie:
het is een verhaal, gedicht, lied etc. Misschien echt gebeurd, misschien niet, maar mooier gemaakt.
Slide 23 - Tekstslide
Non-fictie
Non-fictie is gebaseerd op feiten.
Het doel van non-fictie is informeren.
Zo herken je non-fictie:
Het gaat niet om de beleving. Het gaat om de informatie/feiten.
Slide 24 - Tekstslide
Fictie: realistisch of niet realistisch
realistisch
niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De omgeving lijkt echt.
Gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.
Er komen mensen en plaatsen voor die echt (hebben) bestaan.
Mensen doen en zeggen dingen die niet echt kunnen.
De wereld is verzonnen.
Gebeurtenissen zijn onwaarschijnlijk.
Er komen verzonnen wezens of fantasiefiguren in voor.
Slide 25 - Tekstslide
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 26 - Quizvraag
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 27 - Quizvraag
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 28 - Quizvraag
fictie of non-fictie
A
fictie
B
non-fictie
Slide 29 - Quizvraag
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 30 - Quizvraag
Harry Potter: fictie/non-fictie realistisch/onrealistisch?
A
fictie, realistisch
B
fictie, onrealistisch
C
non-fictie
Slide 31 - Quizvraag
Fictie/non-fictie realistisch/onrealistisch?
A
fictie, realistisch
B
fictie, onrealistisch
C
non-fictie
Slide 32 - Quizvraag
Aan de slag
Lees dit gedicht
Waar gaat het over?
Is het fictie of non-fictie?
Welke echtgebeurde situatie wordt hier beschreven?
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Open vraag
Haiku
Schrijf zelf een Haiku
Een haiku is een kort gedicht en bestaat uit drie regels van 5-7-5 lettergrepen.
Over iets dat je in Den Haag meemaakt of kan meemaken
Slide 35 - Tekstslide
Haiku
Drie goede regels
Zeventien lettergrepen
Genoeg is genoeg
DRS. P
Geen Haiku
vlinder in de trein
mijn god dacht ik als daar maar
geen haiku van komt
Ilja Leonard Pfeijffer
Slide 36 - Tekstslide
Samen lezen
.
Slide 37 - Tekstslide
Ja ook weer Numo...
Elke week werken.
4,5 uur aan einde van deze periode.
Aan een leerplan Spelling
In de les 10 min, maar ook
THUIS ZELF AAN DE SLAG
Slide 38 - Tekstslide
Lezen
Slide 39 - Tekstslide
Wat of welke onderdelen in dit verhaal kunnen echt gebeurd zijn?
Slide 40 - Open vraag
Wat doet de schrijver om deze gebeurtenis mooier te maken?
Slide 41 - Open vraag
Numo
Leerplan Spelling
Slide 42 - Tekstslide
Je hebt geleerd
R: wat we gaan doen deze unit
T1: wat fictie en non-fictie is
T2: met een praktijkvoorbeeld wat een schrijver kan doen met een echte gebeurtenis