Mens en omgeving Deel B

Werken bij mensen met een beperking
Samenvatting deel B
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werken bij mensen met een beperking
Samenvatting deel B

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Schoonmaakmiddel wat goed vet kan oplossen heeft een ...... PH waarde
A
hoge
B
lage

Slide 4 - Quizvraag

Welk reinigingsniveau hoort bij een operatiekamer
A
ruwschoon
B
smetschoon
C
huishoudelijk schoon
D
brandschoon

Slide 5 - Quizvraag

Ruwschoon
Welke ruimte hoort niet ruwschoon zijn.
A
De huiskamer
B
Een schuur
C
Een garage
D
Een kelder

Slide 6 - Quizvraag

Davy heeft zijn kamer opgeruimd, afgestoft, gestofzuigd en de vloer gedweild. Hoe schoon is zijn kamer nu?
A
Huishoudelijk schoon.
B
Ruw schoon
C
Smetschoon
D
Brandschoon

Slide 7 - Quizvraag

Reinigheidsniveaus
  • Ruwschoon: Lage eisen aan schoonmaken. Bijvoorbeeld een berging/garage.
  • Huishoudelijk schoon: Zichtbare vuil is weg. Nog wel bacteriën in de ruimte. Bijv. woonkamer.
  • Smetschoon: Een ruimte waar zelfs de bacteriën gedood zijn. 

Slide 8 - Tekstslide

Welk schoonmaakmiddel moet ik gebruiken als ik een beschermlaag aan de vloer wil aanbrengen?
A
Desinfecteermiddel
B
Reinigingsmiddel
C
Onderhoudsmiddel
D
Ontsmettingsmiddel

Slide 9 - Quizvraag

Waar gaan micro-organismen van dood?
A
desinfectiemiddel
B
Afwasmiddel
C
Allesreiniger
D
Glassex

Slide 10 - Quizvraag

functie van reinigingsmiddelen

A
aangekleefd vuil losmaken
B
micro-organismen doden
C
een extra beschermlaag aanbrengen
D
desinfecteren

Slide 11 - Quizvraag

Schoonmaakmiddelen 




Onderhoudsmiddelen: een extra beschermlaag aanbrengen 

Reinigingsmiddel: aangekleefd vuil losmaken 

Desinfecteermiddelen:  

Slide 12 - Tekstslide

Schoonmaakregels:
Werk van boven naar beneden?
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Schoonmaakregels

Slide 14 - Tekstslide

Je gaat de kamer schoonmaken. In welke volgorde moet je dit doen? Sleep nr. 1 bij wat je als eerst moet doen en nr. 5 bij wat je als laatst moet doen. Denk hierbij aan de schoonmaatregels!
dweilen
kasten afstoffen
spinrag verwijderen van het plafond
salontafel klamvochtig afnemen
stofzuigen
1
2
3
4
5

Slide 15 - Sleepvraag

Gevaarsymbolen
Op schoonmaakmiddelen staan symbolen op de etiketten.

Voor een veilig gebruik van schoonmaakmiddelen is het belangrijk dat je weet wat de symbolen betekenen en dat je de informatie op de etiketten leest en toepast. 

Slide 16 - Tekstslide

Welk gevaarsymbool zie je hier?
A
Giftig
B
Ontvlambaar
C
Oxiderend
D
Irriterend

Slide 17 - Quizvraag

Welk gevaarsymbool zie hier?
A
Ontvlambaar
B
Milieugevaarlijk
C
Irriterend
D
Lange termijn gezondheidsgevaar

Slide 18 - Quizvraag

Gevaarsymbolen 

Slide 19 - Tekstslide

Pictogrammen
Op professionele schoonmaakmiddelen staan ook pictogrammen die aangeven voor welk gebied het schoonmaakmiddel is. 
Iedere schoonmaker kent deze icoontjes wel. 
Ze geven op een gemakkelijke wijze het gebruik van een reinigingsmiddel, hulpmiddel en machine aan.

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent dit wassymbool?
A
Strijken lage temperatuur
B
Strijken medium temperatuur
C
Strijken hoge temperatuur
D
Strijken zeer hoge temperatuur

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekenen de wassymbolen?
Bleken
Chemisch reinigen
Strijken
Droger
Wassen

Slide 22 - Sleepvraag

Wat betekent dit wassymbool:
A
Niet drogen in de wasdroger
B
Drogen in de wasdroger
C
Niet wassen in de wasmachine
D
Wassen in de wasmachine

Slide 23 - Quizvraag

Wat mag niet in de droger
A
Handdoeken
B
theedoeken
C
katoen
D
zijden pyjama

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekenen deze wassymbolen?
A
1 = in de wasmachine wassen, fijne was 2 = heet strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag in de droger, normale temperatuur
B
1 = in de wasmachine wassen, fijne was 2 = warm strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag in de droger, lage temperatuur
C
1 = wasmachine wassen op gewoon programma 2 = lauw strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag niet in de droger
D
1 = wasmachine wassen op gewoon programma 2 = warm strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag niet in de droger

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Witwasmiddelen

Optische witmiddelen die zorgen dat wasgoed witter lijkt in daglicht. Het voorkomt ook vergeling van wasgoed en doodt virussen en bacteriën.

Slide 28 - Tekstslide

Bontwasmiddelen 
Hierin zitten geen waskrachtversterkers in 

Slide 29 - Tekstslide

Fijnwasmiddelen en wolwasmiddel 

Bevatten geen enzymen. Die kunnen namelijk natuurlijke vezels zoals wol en zijde aantasten. Ze produceren meer schuim om de wrijving tussen kledingstukken te beperken.

Slide 30 - Tekstslide

Inweek-en voorwasmiddelen 
Voorwasmiddelen zijn bedoeld voor het voorwassen van wasgoed met sterke vervuilingen of vetvlekken met veel enzymen

Slide 31 - Tekstslide