In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Formeel en informeel taalgebruik
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik uitleggen en toepassen.
Slide 2 - Tekstslide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen hebben geleerd.
Wat weet je al over formeel en informeel taalgebruik?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Formeel taalgebruik
Formeel taalgebruik wordt gebruikt in officiële situaties zoals sollicitaties, brieven en zakelijke e-mails.
Slide 4 - Tekstslide
Leg uit wat formeel taalgebruik is en geef voorbeelden.
Informeel taalgebruik
Informeel taalgebruik wordt gebruikt in informele situaties zoals bij vrienden en familie.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat informeel taalgebruik is en geef voorbeelden.
Voorbeelden
Voorbeelden van formeel taalgebruik zijn 'Geachte heer/mevrouw' en 'Met vriendelijke groet'. Voorbeelden van informeel taalgebruik zijn 'Hoi!' en 'Later!'
Slide 6 - Tekstslide
Geef de leerlingen voorbeelden van formeel en informeel taalgebruik.
Wanneer gebruik je formeel taalgebruik?
Je gebruikt formeel taalgebruik in situaties waarin respect en beleefdheid belangrijk zijn, zoals bij sollicitaties of het schrijven van een zakelijke brief.
Slide 7 - Tekstslide
Leg uit wanneer het gepast is om formeel taalgebruik te gebruiken.
Wanneer gebruik je informeel taalgebruik?
Je gebruikt informeel taalgebruik in informele situaties, zoals bij vrienden en familie.
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit wanneer het gepast is om informeel taalgebruik te gebruiken.
Oefening
Geef de leerlingen een scenario en laat ze beslissen of ze formeel of informeel taalgebruik zouden gebruiken. Bespreek daarna de antwoorden in de klas.
Slide 9 - Tekstslide
Geef de leerlingen een oefening om het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik toe te passen.
Samenvatting
Formeel taalgebruik gebruik je in officiële situaties en informeel taalgebruik gebruik je in informele situaties. Het is belangrijk om te weten wanneer je welke vorm van taalgebruik moet gebruiken.
Slide 10 - Tekstslide
Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 11 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 12 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 13 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.