Semana 49 Lección 2 ¿Qué idiomas hablas?

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?

Slide 1 - Tekstslide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...repaso los países y las nacionalidades y las lenguas herhaal ik de landen en nationaliteiten
2. ... aprendo a decir qué idiomas (no) hablo  leer ik te zeggen welke talen ik (niet) spreek 

Slide 2 - Tekstslide

mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud
De uitgang van Spaanse woorden verandert soms.

  • Pedro es peruano.                       Aitor es español.
  • Julia es peruana.                         Laura es española.
  • Pedro y Julia son peruanos.   Laura y Aitor son españoles
  • Julia y Ida son peruanas.         Laura y Ana son españolas.

De mannelijk-enkelvoud-vorm vind je vaak in de woordenlijst.


Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je manvrouwev, mv?
Kijk in de woordenlijst bij het kopje Nacionalidades
  • Je vindt hier de man.ev- en de vro.ev-vormen.
  • Als er maar één vorm staat, is mannelijk en vrouwelijk hetzelfde. Bijvoorbeeld: belga, marroquí.
Het meervoud kun je zelf vormen:
  • Eindigt een woord op een klinker? ev + s = mv
  • Eindigt een woord op een medeklinker? ev + es = mv
holandés                    español                      belga                         italiano

Slide 5 - Tekstslide

Idiomas Talen
¿Qué idiomas hablas? Welke talen spreek jij?
(Yo) Hablo holandés, español, inglés, un poco de alemán y un poco de francés.
(Yo) No hablo italiano o turco.

Hablo = ik spreek
No hablo = ik spreek niet/geen
                                                                                                                           ¿Y tú? 


Slide 6 - Tekstslide

Ontkenning = NO (nee, niet, geen)
No hablo italiano, ¿y tú?  Ik spreek geen Italiaans en jij?
Jasper no es de Amsterdam. Jasper komt niet uit Amsterdam.
María y Pedro no tienen 12 años. María en Pedro zijn geen 12 jaar.

Zin ontkennend maken? Zet dan het woordje no vóór het werkwoord.

Even oefenen met LE p. 17 ej. 8 en 9.




Slide 7 - Tekstslide

¡A trabajar! Aan het werk!
Maak uit je LE:
p. 15 ej. 5 y 6
p. 17 ej. 8 y 9 (afmaken)

Opdrachten die nu af moeten zijn:
p. 7 (1,2) + p. 8 (4,5) + p. 9 (8) + p. 10 (9,10)
p. 11 (11,12) + p. 12 (14) + p. 13 (1,2) + p. 14 (4)

Slide 8 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- Maken: alle omcirkelde opdrachten + corregir
- Leren: voca blokje "Los sustantivos - De zelfstandige naamwoorden"


Slide 9 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 10 - Tekstslide

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?

Slide 11 - Tekstslide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo los verbos regulares en -ar leer ik de regelmatige werkwoorden op -ar
2. ... escribo un texto sobre mí y sobre otra persona schrijf ik een tekst over mezelf en een andere persoon 

Slide 12 - Tekstslide

El verbo 'hablar' Het werkwoord 'hablar'
¿Qué idiomas hablas? Welke talen spreek jij?
(Yo) Hablo holandés, español, inglés, un poco de alemán y un poco de francés.
(Yo) No hablo italiano o turco.

hablo = ik spreek
hablar = spreken/praten
                                                                                                                         


Slide 13 - Tekstslide

Werkwoord = stam + uitgang
Je vindt de stam van het werkwoord door -ar / -er / -ir eraf te halen:

hablar - ar = habl (STAM)

De uitgang van het werkwoord wisselt per persoon!                                                                      


Slide 14 - Tekstslide

El verbo 'hablar' Het werkwoord 'hablar'
praten/spreken
hablar
yo (ik)
hablo
(jij)
hablas
él/ella (hij/zij)
habla
nosotros/-as (wij)
hablamos
vosotros/-as (jullie)
habláis
ellos/-as (zij mv.)
hablan
Dit werkwoord is regelmatig. Alle werkwoorden op -AR vervoeg je op dezelfde manier.

Slide 15 - Tekstslide

Verbos Werkwoorden
Van de werkwoorden op -ar (hablar, escuchar, dibujar) hoef je alleen de uitgangen te stampen (o/as/a/amos/áis/an).

De werkwoorden llamarse (heten), tener (hebben + leeftijden) en ser (zijn) zijn anders, en daarom moet je van deze werkwoorden het hele rijtje stampen.


Slide 16 - Tekstslide

¡A practicar! Oefenen maar!
Maak nu uit je LE 

LE p. 16-18 ej. 7, 10,11

Slide 17 - Tekstslide

Escribe un texto - Schrijf een tekst
Schrijf een tekst in je schrift. 

  1. Stel jezelf voor en noem: naam, leeftijd, woonplaats, je nationaliteit, welke talen je spreekt.
  2. Vertel over een ander persoon (bv. familielid of vriend(in): naam, leeftijd, woonplaats, diens nationaliteit, welke talen diegene spreekt.

Slide 18 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- Maken: LE p. 16-18 ej. 7, 10, 11 + corregir
- Schrijven: Tekst over jezelf + iemand anders


Slide 19 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 20 - Tekstslide