Semana 49 Año 1 HL

¡BIENVENIDOS!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

¡BIENVENIDOS!

Slide 1 - Tekstslide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...repaso los países y las nacionalidades y las lenguas herhaal ik de landen en nationaliteiten
2. ... aprendo decir qué idiomas (no) hablo  leer ik te zeggen welke talen ik (niet) spreek 

Slide 2 - Tekstslide

Control de los deberes
  • LE p 13-15 ejs 1,2,4,5
Moeilijk? Makkelijk? Is het vorige huiswerk ook gelukt?

Slide 3 - Tekstslide

mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud
De uitgang van Spaanse woorden verandert soms.

  • Pedro es peruano.                       Aitor es español.
  • Julia es peruana.                         Laura es española.
  • Pedro y Julia son peruanos.   Laura y Aitor son españoles
  • Julia y Ida son peruanas.         Laura y Ana son españolas.

De mannelijk-enkelvoud-vorm vind je vaak in de woordenlijst.


Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je manvrouwev, mv?
Kijk in de woordenlijst bij het kopje Nacionalidades
  • Je vindt hier de man.ev- en de vro.ev-vormen.
  • Als er maar één vorm staat, is mannelijk en vrouwelijk hetzelfde. Bijvoorbeeld: belga, marroquí.
Het meervoud kun je zelf vormen:
  • Eindigt een woord op een klinker? ev + s = mv
  • Eindigt een woord op een medeklinker? ev + es = mv
holandés                    español                      belga                         italiano

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je manvrouwev, mv?
  • Kijk in de woordenlijst bij het kopje Nacionalidades
Je vindt hier de man.ev- en de vro.ev-vormen. Bedenk nu wat de meervoudsvormen zijn van deze nationaliteiten. Dit mag je samen doen of alleen.
  • Maak LE p. 15 ej. 6. en p. 18 ej. 12. Ook dit mag weer samen of alleen.


timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Idiomas Talen
¿Qué idiomas hablas? Welke talen spreek jij?
Hablo holandés, español, inglés, un poco de alemán y un poco de francés.
No hablo italiano o turco.

Hablo = ik spreek
No hablo = ik spreek niet/geen

¿Y tú? 


Slide 7 - Tekstslide

Ontkenning
No hablo italiano.  Ik spreek geen Italiaans.
Jasper no es de Amsterdam. Jasper komt niet uit Amsterdam.
María y Pedro no tienen 12 años. María en Pedro zijn geen 12 jaar.

Wanneer je een zin ontkennend wil maken, zet dan het woordje no vóór het werkwoord.

Even oefenen met LE p. 17 ej. 8 en 9.




Slide 8 - Tekstslide

Escribe un texto - Schrijf een tekst
Schrijf een tekst in je schrift. 
  1. Stel jezelf voor en noem: naam, leeftijd, woonplaats, je nationaliteit, welke talen je spreekt.
  2. Vertel over een ander persoon (bv. familielid of vriend(in): naam, leeftijd, woonplaats, diens nationaliteit, welke talen die spreekt.

Slide 9 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- Maken: LE p. 15/17/18 ej. 6,8,9,12
- Leren: LT p. 26/27 bloque B, D, E.






Slide 11 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 12 - Tekstslide

¡BIENVENIDOS!

Slide 13 - Tekstslide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

... practico con los verbos oefen ik met de werkwoorden (vervoegen)

Slide 14 - Tekstslide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Enkelvoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
yo (ik)
soy
tengo
me llamo
tú (jij)
eres
tienes
te llamas
él/ella (hij/zij)
es
tiene
se llama

Slide 15 - Tekstslide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Meervoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
nosotros/
nosotras (wij)
somos
tenemos
nos llamamos
vosotros/
vosotras
(jullie)
sois
tenéis
os llamáis
ellos/ellas (zij)
son
tienen
se llaman

Slide 16 - Tekstslide

El verbo 'hablar' Het werkwoord 'hablar'
praten/spreken
hablar
yo (ik)
hablo
(jij)
hablas
él/ella (hij/zij)
habla
nosotros/-as (wij)
hablamos
vosotros/-as (jullie)
habláis
ellos/-as (zij mv.)
hablan
Dit werkwoord is regelmatig. Alle werkwoorden op -AR vervoeg je op dezelfde manier.

Slide 17 - Tekstslide

Verbos Werkwoorden
Van de werkwoorden op -ar (hablar, escuchar, dibujar) hoef je alleen de uitgangen te stampen (o/as/a/amos/áis/an).

De werkwoorden llamarse (heten), tener (hebben + leeftijden) en ser (zijn) zijn anders, en daarom moet je van deze werkwoorden het hele rijtje stampen.


Slide 18 - Tekstslide

Verbos Werkwoorden
¡A practicar! Oefenen maar!

LE p. 16-18 ej. 7, 10,11


Slide 19 - Tekstslide

Escribe un texto - Schrijf een tekst
Schrijf een tekst in je schrift. 
  1. Stel jezelf voor en noem: naam, leeftijd, woonplaats, je nationaliteit, welke talen je spreekt.
  2. Vertel over een ander persoon (bv. familielid of vriend(in): naam, leeftijd, woonplaats, diens nationaliteit, welke talen die spreekt.

Slide 20 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm
  1. Tengo doce años.
  2. Él se llama Pedro.
  3. Lucía es de Peru.
  4. Hablamos español, inglés y francés.
  5. Sois de España.
  6. Mis padres son italianos.
  7. ¿Cómo te llamas?

LET OP!
In het Spaans kun je het onderwerp van de zin vaak weglaten. 
Dit is omdat het onderwerp ook al verstopt zit in de persoonsvorm. 

Slide 21 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm
  1. Tengo doce años.
  2. Él se llama Pedro.
  3. Lucía es de Peru.
  4. Hablamos español, inglés y francés.
  5. Sois de España.
  6. Mis padres son italianos.
  7. ¿Cómo te llamas?

LET OP!
In het Spaans kun je het onderwerp van de zin vaak weglaten. 
Dit is omdat het onderwerp ook al verstopt zit in de persoonsvorm. 

Slide 22 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- Maken: LE p. 16-18 ej. 7, 10,11
- Leren: LT p. 26 bloque A + Woordenlijst: Los verbos - de Werkwoorden





Slide 23 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 24 - Tekstslide