Grammatica 1 en 2 : herhaling

Nederlands
Grammatica 1
VWO
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica 1
VWO

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van Grammatica 1 kan je :

  1. ... de zinsdelen in een zin benoemen.
  2. ... de woordsoorten in een zin benoemen.
  3. ... een zin in zinsdelen verdelen.
  4. ... zelf zinnen maken met een aantal gegeven woordsoorten en zinsdelen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les kun je ...

  • ... de persoonsvorm in een zin benoemen.
  • ... het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
  • ... het onderwerp in een zin benoemen.
  • ... het lijdend voorwerp in een zin benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm past zich aan, aan het onderwerp (enkelvoud of meervoud) en de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).

Het onderwerp: enkelvoud of meervoud
Ik loop naar school.         ik = enkelvoud --> loop
Wij lopen naar school.   wij = meervoud --> lopen

De tijd: tegenwoordige of verleden tijd
Ik roep mijn moeder nu.                   roep = tegenwoordige tijd
Ik riep mijn moeder gisteren.        riep = verleden tijd

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Getalproef: verander het getal --> enkelvoud <-> meervoud
Ik loop naar school. Wij lopen naar school.
Hij maakt een toets. Wij maken een toets.

Tijdproef: verander de tijd --> tegenwoordige tijd <-> verleden tijd
Zij fietsen op Texel. Zij fietsten op Texel.
Ik riep mijn moeder. Ik roep mijn moeder.

Het woord dat verandert = de persoonsvorm

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde 


Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin + aan het / te 

Hij wacht op de bus.                     wwg = wacht
Hij was aan het treuzelen.         wwg= was aan het treuzelen
Hij zat te staren.                             wwg= zat te staren

Slide 12 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp is de hoofdrolspeler in een zin.
Het onderwerp doet iets of is iets.
Het geeft antwoord op de vraag: wie of wat + gez?

Kees geeft een brief aan Pim.                       Kees doet iets.
De buurman is al jarenlang postbode.      De buurman is iets. 

Kees en De buurman zijn de hoofdrolspelers.
Kees en De buurman zijn de onderwerpen. 

Slide 13 - Tekstslide

woordsoortbenoemen
zinsontleding
lidwoord
persoonsvorm
werkwoord
onderwerp
lijdend voorwerp
zelfstandig werkwoord
WWG
hulpwerk-
woord

Slide 14 - Sleepvraag

1. Welke van de volgende woorden zijn vormen van een werkwoord?
vocht - plas- papier- vissen - raar

Slide 15 - Open vraag

2. Waarom is het werkwoord het belangrijkste onderdeel van een zin?

Slide 16 - Open vraag

Lees de theorie over de werkwoordsvormen door.

Slide 17 - Tekstslide

4. Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit één werkwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

5. Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meer dan één werkwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

6. Een werkwoordelijk gezegde kan uit één of uit meer werkwoorden bestaan.
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

7. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Waarom huilen mensen eigenlijk?

Slide 21 - Open vraag

8. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Heb jij de tekst over de oorzaken van brandwonden gelezen?

Slide 22 - Open vraag

9. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Tranen hebben belangrijke functies.

Slide 23 - Open vraag

10. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Bij huidtransplantaties kunnen stukjes huid van andere plekken worden gebruikt.

Slide 24 - Open vraag

11. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Kun jij een telefoon hacken?

Slide 25 - Open vraag

12. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Vroeger tapten spionnen vaak een vaste telefoonverbinding af.

Slide 26 - Open vraag

13. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Heel simpel maken ze een verbinding met de hoofdtelefoonkabel.

Slide 27 - Open vraag

14. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Bij kabels boven de grond kan iedereen gemakkelijk gesprekken afluisteren.

Slide 28 - Open vraag

15. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Soms nemen spionnen gesprekken met een opnameapparaat op.

Slide 29 - Open vraag

16. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Op een mobiele telefoon kun je speciale software installeren, zodat je het gesprek kunt doorsluizen naar een andere telefoon.

Slide 30 - Open vraag

Wat valt je op aan de werkwoordelijke gezegdes van zin 12 en 15?

Slide 31 - Tekstslide

17. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Laad je jouw smartphone ook zo vaak op?

Slide 32 - Open vraag

18. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Waarom steekt je broer de barbecue nu al aan?

Slide 33 - Open vraag

19. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

In verband met de wateroverlast moeten de leerlingen voor de gymles een aardig eind omlopen.

Slide 34 - Open vraag

20. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Op welk tijdstip halen jullie mij morgen op?

Slide 35 - Open vraag

21. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Met sikkels en zeisen maaiden de oude Kelten het lange gras.

Slide 36 - Open vraag

22. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

In 1895 werd de eerste filmproductie vertoond in Berlijn.

Slide 37 - Open vraag

23. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

De zelfrijdende auto's van de toekomst zullen de meeste automobilisten veel rijplezier bezorgen.

Slide 38 - Open vraag

24.. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

In veel verhalen van bergbeklimmers wordt het grootste ijsplateau ter wereld uitgebreid beschreven.

Slide 39 - Open vraag

25. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Vroeger waren de navigatiesystemen in de cockpit niet beschermd tegen de straling van
mobiele telefoons.

Slide 40 - Open vraag

26. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Tegenwoordig mogen de passagiers in een vliegtuig hun smartphone in de
vliegtuigmodus laten staan.

Slide 41 - Open vraag