grammatica 1 les 2: persoonsvorm, werkwoordelijke gezegde en onderwerp.

Nederlands
Grammatica Zinsontleden
Les 2:
H 1

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica Zinsontleden
Les 2:
H 1

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de lessenserie zinsontleden kun je ...

  1. ... een zin in zinsdelen verdelen.
  2. ... de zinsdelen in een zin benoemen.
  3. ... zelf zinnen maken met een aantal gegeven zinsdelen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les kun je ...

  • ... de persoonsvorm in een zin benoemen.
  • ... het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
  • ... het onderwerp in een zin benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht


Lees de uitleg op slide, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en  12.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm hoort altijd bij het onderwerp.

De persoonsvorm past zich aan, aan het onderwerp (enkelvoud of meervoud) en de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).

Het onderwerp: enkelvoud of meervoud
Ik loop naar school.         ik = enkelvoud --> loop Wij lopen naar school.   wij = meervoud --> lopen

De tijd: tegenwoordige of verleden tijd
Ik roep mijn moeder nu.   roep = tegenwoordige tijd  -->
Ik riep mijn moeder gisteren.        riep = verleden tijd

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Maak de zin vragend

2. Getalproef: verander het getal --> enkelvoud <-> meervoud
Ik loop naar school. Wij lopen naar school.
Hij maakt een toets. Wij maken een toets.

3. Tijdproef: verander de tijd --> tegenwoordige tijd <-> verleden tijd
Zij fietsen op Texel. Zij fietsten op Texel.
Ik riep mijn moeder. Ik roep mijn moeder.

Het woord dat verandert = de persoonsvorm

Slide 12 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp is de hoofdrolspeler in een zin.
Het onderwerp doet iets of is iets.
Het geeft antwoord op de vraag: wie of wat + gez? of Wie doet iets in de zin?

Kees geeft een brief aan Pim.                                      Wie of wat geeft?
De buurman is jarenlang postbode geweest.      Wie of wat is geweest?

Kees en De buurman zijn onderwerpen

Slide 13 - Tekstslide

1. Welke van de volgende woorden zijn vormen van een werkwoord?
liep - ga- papier- vissen - raar

Slide 14 - Open vraag

Wat is een werkwoordelijk gezegde
Een werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden die bij het onderwerp horen. (dus ook de persoonsvorm)
Voorbeeld:
Jan heeft een taart voor oma gebakken
Je zoekt eerst de persoonsvorm en dan vraag je je af wat het onderwerp allemaal nog meer doet.
Dus een werkwoordelijk gezegde kan uit 1 of meerdere werkwoorden bestaan

Slide 15 - Tekstslide

Een werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden die bij het onderwerp horen.
Voorbeeld:
Jan heeft een taart voor oma gebakken
Je zoekt eerst de persoonsvorm en dan vraag je je af wat het onderwerp allemaal nog meer doet.
Dus een werkwoordelijk gezegde kan uit 1 of meerdere werkwoorden bestaan

Slide 16 - Tekstslide

4. Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit één werkwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

6. Een werkwoordelijk gezegde kan uit één of uit meer werkwoorden bestaan.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

7. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Waarom huilen mensen eigenlijk?

Slide 19 - Open vraag

8. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Heb jij de tekst over de oorzaken van brandwonden gelezen?

Slide 20 - Open vraag

9. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Tranen hebben belangrijke functies.

Slide 21 - Open vraag

10. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Bij huidtransplantaties kunnen stukjes huid van andere plekken worden gebruikt.

Slide 22 - Open vraag

11. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Kun jij een telefoon hacken?

Slide 23 - Open vraag

12. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Vroeger tapten spionnen vaak een vaste telefoonverbinding af.

Slide 24 - Open vraag

13. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Heel simpel maken ze een verbinding met de hoofdtelefoonkabel.

Slide 25 - Open vraag

14. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Bij kabels boven de grond kan iedereen gemakkelijk gesprekken afluisteren.

Slide 26 - Open vraag

15. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Soms nemen spionnen gesprekken met een opnameapparaat op.

Slide 27 - Open vraag

16. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Op een mobiele telefoon van tegenwoordig kun je prachtige foto's maken.

Slide 28 - Open vraag

Wat valt je op aan de werkwoordelijke gezegdes van zin 12 en 15?

Slide 29 - Tekstslide

17. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Laad je jouw smartphone ook zo vaak op?

Slide 30 - Open vraag

18. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Waarom heeft je broer de barbecue nu al aangestoken?

Slide 31 - Open vraag

19. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

In verband met de wateroverlast moeten de leerlingen voor de gymles een aardig eind omlopen.

Slide 32 - Open vraag

20. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Op welk tijdstip halen jullie mij morgen op?

Slide 33 - Open vraag

Vul nu het onderwerp in
Weet je het nog?
Vraag je bij elke vraag af:
Wie of wat doet iets in de zin?

Slide 34 - Tekstslide

21. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Met sikkels en zeisen maaiden de oude Kelten het lange gras.

Slide 35 - Open vraag

22. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

In 1895 werd de eerste filmproductie vertoond in Berlijn.

Slide 36 - Open vraag

23. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

De zelfrijdende auto's van de toekomst zullen de meeste automobilisten veel rijplezier bezorgen.

Slide 37 - Open vraag

24.. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

In veel verhalen van bergbeklimmers wordt het grootste ijsplateau ter wereld uitgebreid beschreven.

Slide 38 - Open vraag

25. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Vroeger waren de navigatiesystemen in de cockpit niet beschermd tegen de straling van
mobiele telefoons.

Slide 39 - Open vraag

26. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Tegenwoordig mogen de passagiers in een vliegtuig hun smartphone in de
vliegtuigmodus laten staan.

Slide 40 - Open vraag