oefenvragen cellen + theorie

herhalen thema 2
met oefenvragen
Lees eerst de tekst en maak vervolgens de vragen.
Kom je er niet uit? lees de theorie of vraag hulp aan de docent.
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

herhalen thema 2
met oefenvragen
Lees eerst de tekst en maak vervolgens de vragen.
Kom je er niet uit? lees de theorie of vraag hulp aan de docent.

Slide 1 - Tekstslide

DNA vs RNA

Slide 2 - Tekstslide

Vier verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C), Guanine (G)

Combinaties A=T en C≡G (baseparing)
De ene streng is complementair aan de andere
DNA

Slide 3 - Tekstslide

Mitose
BINAS 76B1

Slide 4 - Tekstslide

eiwitproductie
van de template/matrijsstreng moet RNA gemaakt worden
de RNA streng lijkt dan op de coderende streng.

Slide 5 - Tekstslide

Eiwitproductie
1. Eiwitproductie begint in de celkern. Een stukje DNA bevat de bouwinstructie voor een eiwit. 
2. Dit stukje wordt gekopieerd in de vorm van een RNA molecuul (transcriptie)
3. Via de kern poriën reist het RNA molecuul vervolgens naar het cytoplasma
4. Een ribosoom “leest” het RNA- molecuul en koppelt dan aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie (translatie)

Slide 6 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
Een stuk DNA dat codeert voor één eiwit (eigenschap) is een gen.
De volgorde van stikstofbasen (A,T,C,G) in dat stuk DNA is de code voor het maken van het eiwit.

Eiwitten bestaan uit een keten van aminozuren. Er zijn 20 verschillende aminozuren. 

Als het eiwit moet worden gemaakt wordt eerst van het gen een kopie gemaakt --> RNA



Slide 7 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
- RNA is enkelstrengs
- RNA heeft Uracil (U) ipv Thymine (T) als stikstofbase

Tegenover de A wordt een U ingebouwd en tegenover T een A

Bij C een G en bij G een C.

Slide 8 - Tekstslide

Translatie: RNA naar eiwit
Het RNA verlaat de kern (via een kernporie) naar het cytoplasma en bindt aan een ribosoom.

Het ribosoom leest het mRNA in steeds 3 basen tegelijk (triplet/ codon).

Slide 9 - Tekstslide

Celmembraan

Slide 10 - Tekstslide

Fosfolipiden: hydrofiele kop (water aantrekkend) en een hydrofobe staart (waterafstotend). Cholesterol: stevigheid

Slide 11 - Tekstslide

Diffusie

Slide 12 - Tekstslide

Eiwitkanalen in membraan

Ionen
Water (deels)
Glucose
Eiwitten
Actief transport


Moleculen transporteren tegen het concentratieverval in

Diffusie door membraan

O2
CO2
Water (deels)
Testosteron (vetachtig)

Slide 13 - Tekstslide

Actief en passief transport

Slide 14 - Tekstslide

Endocytose

Slide 15 - Tekstslide

Osmose

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Celdeling nodig voor 
Groei (nieuwe cellen)
Herstel (vervanging dode/ beschadigde cellen)
Instandhouding

Slide 19 - Tekstslide

Chromosomen
Aan het begin van de mitose wordt het DNA extra gespiraliseerd tot zichtbare (microscoop) chromosomen.

Slide 20 - Tekstslide

Voor de mitose zijn de chromatiden (tijdens de S-fase) verdubbeld (zuster chromatiden)

Slide 21 - Tekstslide

Levenscyclus van een cel
BINAS 76A

Slide 22 - Tekstslide

Mitose
BINAS 76B1

Slide 23 - Tekstslide

Controle van de celdeling
Regelgenen: maken eiwitten die processen in de cel zelf regelen, bijvoorbeeld de snelheid van celdeling.
Tijdens de celdeling vinden controles plaats. Is het DNA goed gekopieerd/ zijn alle chromosomen goed aan het spoelfiguur verbonden? Zo nee: gecontroleerde celdood (apoptose): er worden dan eiwitten gemaakt die er voor zorgen dat de cel sterft.




Slide 24 - Tekstslide

Controle van de celdeling
Als er een probleem is met de regelgenen (mutatie) die de snelheid van celdeling bepalen dan gaan cellen ongecontroleerd delen en ontstaat een tumor.

Een tumor is dus een groepje cellen dat ongecontroleerd groeit.





Slide 25 - Tekstslide

Controle van de celdeling
Een tumor is goedaardig als hij netjes omsloten is en langzaam groeit. Als hij snel groeit en omliggende weefsels binnendringt is een tumor kwaadaardig = kanker.

Als kankercellen losraken en via bloed/ lymfe in andere organen terecht komen en daar een tumor veroorzaken is dit een uitzaaiing.




Slide 26 - Tekstslide

Soms gaat de regeling van de celdeling mis:

Slide 27 - Tekstslide

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Druk van de cel op de celwand.

Slide 28 - Open vraag

Drie reageerbuizen worden gevuld met oplossingen van keukenzout (NaCl) van verschillende concentraties. Buis 1 bevat een 0,2% NaCl-oplossing, buis 2 bevat een 0,9% NaCl-oplossing en buis 3 bevat een 1,7% NaCl-oplossing. In elk van deze buizen wordt een stukje van hetzelfde verse weefsel ondergedompeld. De stukjes weefsel zijn allemaal even groot en rood van kleur. Voordat ze in de buizen zijn gedaan, zijn ze eerst goed afgespoeld totdat ze geen kleurstof meer afgeven. Na een half uur wordt het experiment beëindigd. De oplossing in buis 1 is licht rood geworden. De oplossingen in buis 2 en 3 zijn kleurloos gebleven.

Welke leerling heeft gelijk?
A
Leerling 1 beweert dat de cellen in buis 3 groter zijn dan in buis 2.
B
Leerling 2 beweert dat de cellen in de buizen 2 en 3 een celwand hebben, zodat ze geen invloed ondervinden van het veranderen van de osmotische waarde van de omgeving.
C
Leerling 3 beweert dat de cellen in buis 2 groter zijn dan de cellen in buis 3
D
Leerling 4 beweert dat de cellen afkomstig zijn van planten

Slide 29 - Quizvraag

Vier leerlingen hebben ieder een tekening gemaakt van een geplasmolyseerde cel. In deze tekeningen stelt 1 de celkern, 2 de celmembraan, 3 de vacuolemembraan en 4 het cytoplasma voor.

vraag: In welke tekening zijn de onderdelen juist genummerd en is de ligging van de onderdelen juist weergegeven?
A
Cel A
B
Cel B
C
Cel C
D
Cel D

Slide 30 - Quizvraag

In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16% adenine.
Hoeveel procent van het DNA bestaat uit G nucleotiden?

Slide 31 - Open vraag

Je ziet enkele stappen uit de mitose. Zet deze stappen in de juiste volgorde
1
5
4
6
3
2
7
Er ontstaan nieuwe kernmembranen
De chromatiden worden uit elkaar getrokken
De cel groeit uit tot het oorspronkelijke formaat
DNA wordt gerepliceerd
De chromosomen spiraliseren
De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen
De kernmembraan verdwijnt en chromosomen liggen los in de cel

Slide 32 - Sleepvraag

Waar
Niet waar
Transportblaasjes kunnen zowel van binnen de cel naar buiten de cel
worden gebracht en andersom
transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden
Ribosomen lezen de chromosomen af tijdens het maken van eiwitten 
Een enzym is altijd opgebouwd uit aminozuren
osmose vindt alleen plaats door een semipermeabele wand

Slide 33 - Sleepvraag

Watertransport
In het membraan van een cel bevinden zich aquaporines, ofwel waterkanaaltjes. Deze kanaaltjes staan open.

Wat gebeurt er als de cel in gedestilleerd water wordt gelegd?
A
Er stroomt water via passief transport de cel uit.
B
Er stroomt water via actief transport de cel in.
C
Er stroomt water via actief transport de cel uit.
D
Er stroomt water via passief transport de cel in.

Slide 34 - Quizvraag

Leg uit welk van de drie typen stamcelbronnen het minst gedifferentieerd is. (BINAS)

Slide 35 - Open vraag

Eén van de ketens in het DNA-molecuul heeft de volgende structuur:
3’ A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)
Hoe ziet het volledige DNA-molecuul eruit? Geef de complementaire keten (dit is keten 2).

Slide 36 - Open vraag

Uit hoeveel tripletten bestaat keten 1?
3’ A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)

Slide 37 - Open vraag

De onderstaande DNA keten wordt van links naar rechts afgelezen door mRNA-polymerase . Dit stuk DNA begint zich midden in een Gen. Geef de aminozuurvolgorde van het eiwit dat hier uiteindelijk mee kan worden gemaakt. Laat zien hoe je aan je antwoord komt.
3' C - G- G- A- T- G- C- T- A- T- C- G- A- T- C- A- T- A 5'

Slide 38 - Open vraag

Zou de volgende RNA-code het
begin of eind kunnen zijn van een eiwit?

RNA: UUGAUGAAUUGGCGA

Slide 39 - Open vraag

Diffusie
actief transport
gefaciliteerd transport
passief transport

Slide 40 - Sleepvraag

1. Eiwit komt in het inwendige van het ER.
2. Stukje DNA wordt overgeschreven tot RNA.
3. Een signaal komt in de kern: een deel van het DNA wordt actief.
4. Een ribosoom maakt het benodigde eiwit.
5. RNA gaat van de kern naar ribosoom.
6. Mitochondrium maakt energie voor eiwitproductie.

Slide 41 - Sleepvraag

Bij wie verloopt de celcyclus van botcellen sneller; bij een baby of bij een volwassene? Leg je antwoord uit.

Slide 42 - Open vraag

In welke fase(n) van de celcyclus zijn de chromosomen zichtbaar zoals in de afbeelding?

A
M-fase
B
S-fase
C
G1-fase
D
G2-fase

Slide 43 - Quizvraag

Cellen kunnen verschillende stoffen op verschillende manieren opnemen. Wat kan waar zijn over het opnemen van grotere- en geladen deeltjes door cellen?
A
Deze worden opgenomen door diffusie
B
Deze worden opgenomen door endocytose

Slide 44 - Quizvraag

Welke vorm van transport wordt toegepast als deeltjes tegen de concentratie gradient in moeten bewegen
A
Passief
B
Actief
C
Neutraal
D
Heftig

Slide 45 - Quizvraag

Pinguïns komen voor in heel koude, maar ook in gematigde streken. Verklaar dat een keizerspinguïn (110 cm) op de ijskoude Zuidpool kan overleven en een zwartvoetpinguïn (65 cm) niet.

Slide 46 - Open vraag

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn

Slide 47 - Open vraag

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
De fase tussen twee celdelingen in.

Slide 48 - Open vraag

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Geprogrammeerde celdood

Slide 49 - Open vraag