2Mavo Theme 2 - grammar 4

Grammar 4
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden

Adjectives and Adverbs
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammar 4
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden

Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Grammar 4
Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun).

Beyoncé is a                beautiful               lady.
                                          adjective            noun

Slide 2 - Tekstslide

Grammar 4
Een bijwoord (adverb) zegt iets over een werkwoord (verb).

He         talked         nervously.
            verb              adverb

Slide 3 - Tekstslide

Grammar 4
adverb = adjective + ly

adjective:    the beautiful girl
adverb:         she sings beautifully

Slide 4 - Tekstslide

Grammar 4
Be careful!!

                      adjective -le             =             adverb -ly

                        terrible                                       terribly

Slide 5 - Tekstslide

Grammar 4
Be careful!!

    adjective:  medeklinker +y (easy)
    adverb:       ily (easily)

Slide 6 - Tekstslide

Grammar 4
Be careful!!

    adjective:  ends with -ic (fantastic)
    adverb:       +ally (fantastically)

Slide 7 - Tekstslide

BE CAREFUL!
Bij sommige werkwoorden (zintuigen) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.
to be (zijn),
to seem (lijken),
to feel (voelen),
to smell (ruiken), 
to sound (klinken),
to taste (smaken)

Het ruikt vreselijk. - It smells terrible.

Slide 8 - Tekstslide

Be careful!!

Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een heel ander bijwoord.
He is a good boy. - He studies well.

Bij sommige bijvoeglijke naamwoorden is het bijwoord hetzelfde!
Bij fast, long, fair, low
That is a fast car. - It drives fast

Slide 9 - Tekstslide

Exercise 13 - Question 1
A
slow
B
slowly

Slide 10 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 2
A
beautiful
B
beautifully

Slide 11 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 3
A
happy
B
happily

Slide 12 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 4
A
good
B
well

Slide 13 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 5
A
quiet
B
quietly

Slide 14 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 6
A
terrible
B
terribly

Slide 15 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 7
A
dangerous
B
dangerously

Slide 16 - Quizvraag

Exercise 13 - Question 8
A
funny
B
funnily

Slide 17 - Quizvraag

adjective

Slide 18 - Woordweb

adverb

Slide 19 - Woordweb