Herhaling H6 t/m H8 jong en oud

Voorbereiding op het SE
Herhaling Verzekeringen, pensioenen & ruilen over de tijd


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voorbereiding op het SE
Herhaling Verzekeringen, pensioenen & ruilen over de tijd


Slide 1 - Tekstslide

Wat is moreel wangedrag?
Als je bent verzekerd ga je minder voorzichtig zijn omdat je weet dat je toch wel verzekerd bent. Dus bijvoorbeeld je mobieltje op het strand laten liggen omdat je toch een reisverzekering hebt en als hij wordt gestolen je een nieuwe kunt kopen met verzekeringsgeld.
A
Je veroorzaakt meer schade omdat je verzekerd bent
B
De ene weet meer dan de ander (de prijs gaat omlaag)
C
Alleen de slechte risico's verzekeren zich
D
Mensen moeten verplicht een verzekering nemen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is averechtse selectie?
A
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.
B
De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
C
Houdt in dat de mensen met een hoog risico zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico niet.
D
De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is GEEN gevaar als er alleen slechte risico's zich verzekeren?
wat is het gevaar van averechtse selectie? Als alleen de slechte risico's zich verzekeren zijn de kosten voor de verzekeraar hoog en zullen de premies enorm stijgen. Goede risico's zijn voordeliger voor verzekeraars. 
A
Dat de premie gaat stijgen omdat er veel kosten zijn
B
Dat goede risico's alle kosten zelf moeten betalen als er toch iets gebeurd
C
De premie gaat dalen omdat er de kosten over veel mensen kunnen worden verdeeld.

Slide 4 - Quizvraag

De verkoper van een auto weet of deze goed functioneert, de koper weet dit niet. Dit is een vorm van:
Iemand die zich wil verzekeren weet precies hoe het gaat met zijn gezondheid. De verzekeringsmaatschappij weet dat niet en moet gokken en erop vertrouwen dat je alles verteld.
A
Asymmetrische informatie
B
risico-aversie
C
Averechtse selectie
D
Averechtse informatie

Slide 5 - Quizvraag

Uit cijfers blijkt dat ook mensen met weinig of geen risico hun fiets verzekeren. Dit is een voorbeeld van:
A
Asymmetrische informatie
B
Risico-aversie
C
Averechtse selectie
D
Moreel wangedrag

Slide 6 - Quizvraag

Welke uitkering krijg je van de overheid als je 66+ bent?
A
WAO
B
Pensioen
C
AOW
D
Loon

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de AOW?
A
een sociale voorziening
B
een volks verzekering
C
een werknemers verzekering
D
geen van deze 3

Slide 8 - Quizvraag

Dit overzicht nog even een keer zodat je goed kunt zien hoe het allemaal is ingedeeld. 

Slide 9 - Tekstslide

Iedereen in Nederland heeft een aanvullend pensioen (=bedrijfspensioen)
Alleen de mensen die een werkgever hebben, bouwen een bedrijfspensioen op.  Dus mensen die niet werken of die eigen baas zijn moeten via een persoonlijke pensioen zorgen voor een inkomen voor later. 
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Wie betaalt de AOW van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat

Slide 11 - Quizvraag

Bij het omslagstelsel ...
Als je werkt betaal je aow premie of je nu wilt of niet. En met die premie worden de aow uitkeringen betaald. 
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
Is er altijd genoeg geld
C
worden alle betalingen geïnvesteerd voor later
D
is er sprake van verplichte solidariteit

Slide 12 - Quizvraag

Wie betaalt het bedrijfspensioen van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het kapitaaldekkingsstelsel?
A
De ene partij beschikt over meer informatie. Doet zich bijvoorbeeld voor bij verzekeringen wanneer de ene partij meer weet dan de ander.
B
Ontvangen (sociale) premies in een jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen.
C
Het (automatisch) tot stand komen van een evenwichtprijs voor een goed of dienst.
D
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.

Slide 14 - Quizvraag

Het bedrijfspensioen wordt gefinancierd via het ....
A
Omslagstelsel
B
Kapitaaldekkingstelsel

Slide 15 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld voor inkomen voor een oudere die niet meer werkt?
A
AOW
B
Bedrijfspensioen
C
Loon
D
Individueel pensioen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is op dit moment GEEN goed voorbeeld van extra inkomsten voor een iemand die ouder is?
De rente op gewone spaarrekeningen zijn zo laag dat dat geen goede inkomstenbron is. In het verleden met veel hogere rentes was dit wel een optie als je een groot vermogen had. 
A
Een bijbaantje en extra loon krijgen
B
Spaargeld op de bank en rente krijgen
C
Je (extra) woning verhuren en huur krijgen
D
Beleggen in aandelen en winst maken

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een stroomgrootheid voor gepensioneerden?
A
Totale waarde vermogen
B
Maandelijkse AOW-uitkering
C
waarde v/d woning
D
Spaarrekening

Slide 18 - Quizvraag

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....
A
winst v/d afgelopen maand
B
banktegoed
C
huidige waarde machine
D
eigen vermogen

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke belegging heeft een pensioenfonds kans op het meeste rendement?
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed

Slide 20 - Quizvraag

Bij welke belegging loopt een pensioenfonds het meeste risico?
De beleggingsvorm met het hoogste risico heeft ook de grootste kans op een hoog rendement (winst). Als dit niet zo zou zijn zouden beleggers geen aandelen kopen. 
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed

Slide 21 - Quizvraag

De verwachte levensduur neemt toe. De premies volksverzekeringen
A
nemen toe
B
nemen af

Slide 22 - Quizvraag

Jongeren gaan op latere leeftijd premies ...
A
nemen toe
B
nemen af

Slide 23 - Quizvraag

Meer mensen werken fulltime.
De premies ...
Je moet kijken naar hoe groot de groep actieven (werkende mensen). Wordt deze kleiner dan zal er per persoon meer belasting moeten worden betaald. Wordt de groep actieven groter dan hoeft er per persoon minder belasting te worden betaald. 
A
nemen toe
B
nemen af

Slide 24 - Quizvraag

Jan kreeg vorige maand 25 euro zakgeld, nu krijg hij 20 euro. Hoeveel verandert in procenten zijn zakgeld?
A
25%
B
-20%
C
-25%
D
20%

Slide 25 - Quizvraag

Als er je nominaal 5% meer loon krijgt maar de prijzen stijgen met 4%. Wat is je reële loonverandering?
A
9%
B
1%
C
-1%

Slide 26 - Quizvraag

Als de prijzen stijgen met 4% en je wilt een reële stijging van je loon van 2%. Hoeveel extra loon moet je vragen aan je baas?
A
2%
B
6%

Slide 27 - Quizvraag