Achtervoegsels

Woordenschat.
achtervoegsel.
herhalen voorvoegsel.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat.
achtervoegsel.
herhalen voorvoegsel.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke drie
 woorden met een achtervoegsel hoor je in het filmpje.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Ken je de voorvoegsels nog?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antinononmiswanherexminiinter

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achtervoegsels!
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden.
Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo.
Beoefen+aar=iemand die taekwondo beoefent.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we stukken van een woord die je achter verschillende woorden kunt plakken?
A
voorvoegsels
B
voegwoorden
C
tussenvoegsels
D
achtervoegsels

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefening
Welk woord met een achtervoegsel past bij de volgende woordbetekenissen?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

douane
weeg
incheck
vliegtuig
vertrek
tegen
terug
Maak de samenstellingen compleet
vliegen
balie
schaal
maatschappij
hal
komen
meneer

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke woorden is het onderstaande woord samengesteld?


Arbeidsongeschiktheidsverzekeringsmaatschappijmedewerkersvergadering

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een samenstelling kan uit meer dan twee woorden bestaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van een samenstelling is het belangrijkst?
A
Het eerste deel, want dat bepaalt de betekenis
B
Het tweede deel, want dat bepaalt de betekenis
C
Dat ligt aan het woord

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


zonder waarde

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

elke week

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

je kunt ze wassen

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

met veel humor

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

geen gevoel

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorvoegsel/achtervoegsel

je misdragen - je slecht gedragen

hersenloos - zonder hersens

waardeloos - zonder waarde

herexamen - opnieuw examen doen

non fictie - niet verzonnen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achtervoegsels
Er zijn veel woorden die eindigen op -heid, -lijk, -ing, -ig, -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels,
je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 

Slide 26 - Tekstslide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.