Afsluiting H3
1 / 25
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
1
2
3
4
Leg alles stap voor stap uit in korte en eenvoudige zinnen.
Zet alles in de volgorde waarin de ander het moet uitvoeren.
Vertel waarover je instructie gaat.
Nummer de stappen of zet voor elke stap een opsommingsteken, zoals een streepje of een bolletje.
Slide 2 - Sleepvraag
5
6
7
Gebruik afbeeldingen als die je instructie duidelijker maken.
Begin elke instructiezin met een doe-woord
Gebruik signaalwoorden die de volgorde aangeven: eerst … dan … daarna … vervolgens … ten slotte …
Slide 3 - Sleepvraag
Het voorvoegsel 'ex' betekent:
A
Niet, zonder
B
Weer, opnieuw
C
Niet meer, van vroeger
D
Verkeerd, fout
Slide 4 - Quizvraag
Het voorvoegsel 'her-' betekent:
A
Niet, zonder
B
Weer, opnieuw
C
Niet meer, van vroeger
D
Verkeerd, fout
Slide 5 - Quizvraag
Het voorvoegsel 'inter-' betekent:
A
niet
B
tussen
C
slecht, verkeerd
D
weer, opnieuw
Slide 6 - Quizvraag
Het voorvoegsel 'mis-' betekent:
A
Niet, zonder
B
Weer, opnieuw
C
Niet meer, van vroeger
D
Verkeerd, fout
Slide 7 - Quizvraag
Het voorvoegsel 'on-' betekent:
A
niet
B
tussen
C
slecht, verkeerd
D
weer, opnieuw
Slide 8 - Quizvraag
Het woord 'interland' betekent?
Slide 9 - Open vraag
De jongen kreeg een tien.
Jongen =
Jongen =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Kun je even een brood halen bij de AH?
Een =
Een =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 11 - Quizvraag
De
bloemen
lidwoord
zelfst. nw.
Slide 12 - Sleepvraag
De
verkoper
glimlacht
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Slide 13 - Sleepvraag
Welke van deze drie is het voltooid deelwoord?
A
lopen
B
liep
C
gelopen
Slide 14 - Quizvraag
Vul het voltooid deelwoord in:
schrijven. Ik heb ........
schrijven. Ik heb ........
Slide 15 - Open vraag
Vul het voltooid deelwoord in:
raken, ik heb ...........
raken, ik heb ...........
Slide 16 - Open vraag
Vul het voltooid deelwoord in:
schaatsen. Ik heb .........
schaatsen. Ik heb .........
Slide 17 - Open vraag
Vul het voltooid deelwoord in:
gillen. Ik heb .........
gillen. Ik heb .........
Slide 18 - Open vraag
Vul het voltooid deelwoord in:
pakken. Ik heb ........
pakken. Ik heb ........
Slide 19 - Open vraag
Vul het voltooid deelwoord in:
blijven. Ik ben ........
blijven. Ik ben ........
Slide 20 - Open vraag
Vul het juiste verwijswoord in:
Thuis hebben wij veel spelletjes. ..... spelen we met zijn allen.
Thuis hebben wij veel spelletjes. ..... spelen we met zijn allen.
A
Dat
B
Die
C
Het
D
Hun
Slide 21 - Quizvraag
Vul het juiste verwijswoord in:
Mijn ouders moeten altijd hard lachen om ............ zoon.
Mijn ouders moeten altijd hard lachen om ............ zoon.
A
zijn
B
hun
C
hen
D
haar
Slide 22 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Ik denk dat ik wel een 7 kan halen voor de toets
😒🙁😐🙂😃
