In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
oefenen PTA blok 5
deel 2
Slide 1 - Tekstslide
Noteer een homoniem. Maak met het homoniem twee zinnen waaruit de betekenis blijkt.
Slide 2 - Open vraag
Noteer een homofoon. Maak met het homofoon twee zinnen waaruit de betekenis blijkt.
Slide 3 - Open vraag
Noteer een synoniem voor 'kapot'.
Slide 4 - Open vraag
Noteer een synoniem voor 'boos'.
Slide 5 - Open vraag
Noteer een synoniem voor 'calculator'.
Slide 6 - Open vraag
Ook wordt benadrukt dat klanten 100% service krijgen.
Wat is de betekenis van 'benadrukt' ?
A
woorden waarmee je iets duidelijk maakt
B
laten zien
C
door te praten
D
extra aandacht leggen op
Slide 7 - Quizvraag
Vind het goede synoniem
Absent
Zeker
Toenemen
Nadoen
Vorming
Emoties
Versnellen
Ontstaan
Afwezig
Gevoelens
Ongetwijfeld
Imiteren
Slide 8 - Sleepvraag
Vind het goede synoniem
gegevens
vermogen
effect
database
stellen
het gevolg van iets
zeggen dat het zo is
informatie
het kunnen van iets
gegevensbank, plaats waar informatie digitaal opgeslagen is
Slide 9 - Sleepvraag
1.Peter R. de Vries was een deskundige op het gebied van misdaad. Hij loste veel zaken op.
wat betekent 'deskundige'?
A
iemand die veel van iets weet
B
precies zoals het is geschreven of gezegd
C
duidelijk worden
D
mening
Slide 10 - Quizvraag
Kun je op dit plattegrondje aangeven hoe we het snelst in het centrum komen?
Wat betekent 'aangeven'?
A
ervoor zorgen dat iets niet gebeurt
B
laten zien, aanwijzen
C
zoals iemand het zegt
D
lijst met dingen in een bepaalde volgorde gezegd of geschreven
Slide 11 - Quizvraag
Mijn oma wil voorkomen dat ze geen griep krijgt. Wat is de dubbele ontkenning?
Slide 12 - Open vraag
De tuin van mijn opa en oma is piepklein, die van ons juist immens.
Wat betekent immens?
Slide 13 - Open vraag
Wat is een verhaspeling?
A
twee woorden die door elkaar worden gehaald
B
twee woorden die tegenovergesteld zijn
C
twee woorden die hetzelfde betekenen
D
twee woorden die allebei een ontkenning aangeven
Slide 14 - Quizvraag
In welke zin zit een verhaspeling?
A
Benny wilde de fietser voorbijgaan.
B
Benny wilde de fietser passeren.
C
Benny wilde de fietser voorbij passeren.
Slide 15 - Quizvraag
In welke zin zit een verhaspeling?
A
Deze doos weegt echt zwaar.
B
Deze doos is echt zwaar.
C
Deze doos weegt echt veel.
Slide 16 - Quizvraag
Wat klopt er niet aan deze zin? Mijn nicht woont een half jaar in Frankrijk en spreekt nu al vloeibaar Frans.
Slide 17 - Open vraag
In de volgende zin is een uitdrukking verkeerd gebruikt. Verbeter de zin. Daar kraait geen hond meer naar.
Slide 18 - Open vraag
Wat klopt er niet aan deze zin? Ik moest aan de politie mijn indentiteitsbewijs laten zien.
Slide 19 - Open vraag
In de volgende zin is een uitdrukking verkeerd gebruikt. Verbeter de zin. Ik zie door het bos de bomen niet meer.
Slide 20 - Open vraag
In welke zin zit een verhaspeling?
A
Benny wilde de fietser voorbijgaan.
B
Benny wilde de fietser passeren.
C
Benny wilde de fietser voorbij passeren.
Slide 21 - Quizvraag
In welke zin zit een verhaspeling?
A
Deze doos weegt echt zwaar.
B
Deze doos is echt zwaar.
C
Deze doos weegt echt veel.
Slide 22 - Quizvraag
Wat betekent het woord 'citeren'?
Ik citeer een zin uit de tekst
Slide 23 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
De voorwaarden staan in de tekst hieronder.
Slide 24 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Die bewering veroorzaakte heel veel discussie.
Slide 25 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Welke conclusie kun je trekken uit dit verhaal?
Slide 26 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Zijn reactie op dat nieuws was nogal overdreven.
Slide 27 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Noem eens een eigenschap van die man?
Slide 28 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Onze standpunten zijn heel anders.
Slide 29 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Je moet die tekst duidelijk inleiden.
Slide 30 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Welke eigenschap hebben deze producten?
Slide 31 - Open vraag
Wat betekent het vetgedrukte woord?
Deze bewering zorgt voor veel discussie.
Slide 32 - Open vraag
Noteer de betekenis van het vetgedrukte woord. Gebruik de tekst om de betekenis af te leiden.
Mijn baas gaf dit jaar een grootschalig feest. Zijn bedrijf bestaat al 50 jaar.
Slide 33 - Open vraag
Noteer de betekenis van het vetgedrukte woord. Gebruikde tekst om de betekenis af te leiden.
Mijn moeder is doorgaans erg lief, maar soms kan ze ook heel vervelend zijn.
Slide 34 - Open vraag
Noteer de betekenis van het vetgedrukte woord. Gebruik de tekst om de betekenis af te leiden.
Om een meeslepend verhaal goed over te brengen, moet je een goede schrijver zijn.
Slide 35 - Open vraag
Noteer de betekenis van het vetgedrukte woord. Gebruik de tekst om de betekenis af te leiden.
Bedenk eens een antoniem voor het woordje 'blij'.
Slide 36 - Open vraag
Noteer de betekenis van het spreekwoord. Bedenk ook een situatie waarin je dit zou kunnen zeggen.
Hij spreekt altijd met twee monden.
Slide 37 - Open vraag
Noteer de betekenis van het spreekwoord. Bedenk ook een situatie waarin je dit zou kunnen zeggen.
Mijn oma zwijgt als het graf.
Slide 38 - Open vraag
Noteer de betekenis van het spreekwoord. Bedenk ook een situatie waarin je dit zou kunnen zeggen.
Hij zet de bloemetjes buiten.
Slide 39 - Open vraag
Noteer een synoniem voor het onderstreepte woord.
Schrijf een artikel van minimaal 5 alinea's.
Slide 40 - Open vraag
Noteer een synoniem voor het onderstreepte woord.
Ik heb wel zin in een kop thee.
Slide 41 - Open vraag
Noem 1 synoniem voor het woord 'stoel'.
Slide 42 - Open vraag
kies het goede antwoord.
Wat is het tegengestelde van gierig?
A
volgzaam
B
gul
C
zuinig
Slide 43 - Quizvraag
kies het goede antwoord.
Wat is het tegengestelde van welgesteld?
A
arm
B
rijk
C
ziek
Slide 44 - Quizvraag
kies het goede antwoord.
Wat is het tegengestelde van gevolg?
A
oorzaak
B
bewering
C
file
Slide 45 - Quizvraag
kies het goede antwoord.
Wat is het tegengestelde van minste?
A
meeste
B
onbelangrijkste
C
rommeligste
Slide 46 - Quizvraag
Wat is een verhaspeling?
A
Homoniem en homofoon door elkaar gebruiken
B
Het noemen van een eigenschap van iets, terwijl die altijd al aanwezig is.
C
twee keer in een zin een ontkenning gebruiken
D
Het door elkaar halen van twee woorden of uitdrukkingen.
Slide 47 - Quizvraag
Hieronder staat een zin met een verhaspeling. Verbeter de zin en schrijf hem helemaal op.
Ik moet de verzekering nog even optelefoneren.
Slide 48 - Open vraag
Het is niet leuk om iemand om de tuin te luizen. Dit is een verhaspeling omdat:
A
je iemand om de tuin leidt en erin luist.
B
je iemand als een aap luist (en niet om de tuin luist)
Slide 49 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een verhaspeling?
A
nakijken
B
opbellen
C
optelefoneren
D
autorijden
Slide 50 - Quizvraag
Is er sprake van een verhaspeling (twee woorden/uitdrukkingen woorden door elkaar gehaald), een overbodig woord of twee woorden die bijna hetzelfde betekenen?
In het donker is Maartje altijd bang en bevreesd.
A
Verhaspeling
B
overbodig woord
C
twee woorden die bijna hetzelfde betekenen
Slide 51 - Quizvraag
Is er sprake van een verhaspeling (twee woorden/uitdrukkingen worden door elkaar gehaald), een overbodig woord of twee woorden die bijna hetzelfde betekenen?
Alwin doet zijn best, maar hij zal naar verwachting echter niet overgaan.
A
Verhaspeling
B
overbodig woord
C
twee woorden die bijna hetzelfde betekenen
Slide 52 - Quizvraag
Is er sprake van een verhaspeling (twee woorden/uitdrukkingen woorden door elkaar gehaald), een overbodig woord of twee woorden die bijna hetzelfde betekenen?
Ik kan er met mijn pet niet bij dat mensen in die gammele bootjes stappen.