week 38 Het werkwoord 'aller'/ futur proche

Bonjour!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!

Slide 1 - Tekstslide

challenge klas 2
le verbe aller

Slide 2 - Tekstslide

Het werkwoord 'aller'
'Aller' betekent in het Nederlands 'gaan'.


Is "aller" regelmatig of onregelmatig?-peilen

Slide 3 - Tekstslide

Is het ww aller regelmatig of onregelmatig?
regelmatig
onregelmatig

Slide 4 - Poll

"Aller" lijkt regelmatig als je de regels volgt, maar.....

'Aller' is een onregelmatig werkwoord, net als 'être' en 'avoir' die je eerder hebt geleerd.

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle/on va
hij/zij/men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 6 - Tekstslide

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 7 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 8 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 9 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 10 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Les amis ...
A
va
B
allons
C
vont
D
aller

Slide 11 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
nous ...
A
allons
B
allez
C
vont
D
aller

Slide 12 - Quizvraag

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.
bijv: ik ga spelen - je vais jouer

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 13 - Tekstslide

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 14 - Tekstslide

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.
A
vais visiter
B
vas visiter
C
va visiter
D
visiter

Slide 15 - Quizvraag

Vous (gaat dragen) une robe rouge.
A
allons porter
B
allez porter
C
vont porter
D
porter

Slide 16 - Quizvraag

Tu (gaat vinden) ton livre!
A
vais trouver
B
vas trouver
C
allez trouver
D
vont trouver

Slide 17 - Quizvraag

Nous écoutons une chanson avec aller....


Slide 18 - Tekstslide

zelfstandig werken
oefen het werkwoord aller

OF
Maak/leer je huiswerk Frans 
OF
bereid je voor op de challenge

Slide 19 - Tekstslide

Controle vragen:
Je .................. au collège.
A
va
B
vais
C
vas
D
vont

Slide 20 - Quizvraag

Nous ..................... au cinéma.
A
allez
B
allons
C
vont
D
va

Slide 21 - Quizvraag

Marianne ............. à l'hôpital.
A
vas
B
allez
C
vais
D
va

Slide 22 - Quizvraag

Ik weet hoe ik het werkwoord aller moet gebruiken in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

les devoirs...
huiswerk volgende les:
opdrachten afmaken en leren appr 2 en 3

Slide 24 - Tekstslide

alphabet
schrijf de uitspraak op van de letters die afwijken

Slide 25 - Tekstslide

in 2/3 tallen
Spel 3 Franse woorden, laat je buurman/buurvrouw het opschrijven.
Kloppen de woorden?

Slide 26 - Tekstslide

é  of è?

Slide 27 - Tekstslide

hoe spreek je dit woord uit?
élève

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide