In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Vandaag gaan we eerst de theoretische kennis ophalen.
Je weet dan gelijk welke soort vragen je kunt verwachten op je examen.
Slide 2 - Tekstslide
Een producent van verzorgingsproducten doet onderzoek naar de tevredenheid over een nieuw op de markt gebrachte deodorant. Van welke vorm van marktonderzoek is hier sprake?
A
haalbaarheidsonderzoek
B
marktanalyse
C
prijsonderzoek
D
productevaluatie
Slide 3 - Quizvraag
Een autofabrikant heeft afgelopen kwartaal een uitgebreide reclamecampagne gevoerd. Na afloop van de campagne wordt gemeten in hoeverre de naamsbekendheid bij de doelgroep is gestegen. Van welke vorm van marktonderzoek is hier sprake?
A
benchmarking
B
mediaonderzoek
C
posttest
D
productconceptonder-
zoek
Slide 4 - Quizvraag
Een snackbar onderzoekt met een landelijke enquête onder 2.000 jongeren, wat hun behoeften zijn ten aanzien van vegetarische snacks. Waarvan is hier sprake?
A
beschrijvend onderzoek
B
verkennend onderzoek
C
verklarend onderzoek
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een voordeel van deskresearch ten opzichte van fieldresearch?
A
De data zijn actueler.
B
De data zijn beter toepasbaar.
C
De data zijn betrouwbaarder.
D
De data zijn sneller verzameld.
Slide 6 - Quizvraag
Een marketingmedewerker analyseert de gegevens uit de enquête die hij heeft afgenomen onder zijn klanten. Wat voor soort gegevens gebruikt de marketingmedewerker?
A
Primaire gegevens
B
Secundaire gegevens
Slide 7 - Quizvraag
Het gebruik van Instagram is met een kwart gegroeid, met name onder 25-jarigen. Dit blijkt uit onderzoek naar het gebruik van sociale media in Nederland. Om welke vorm van onderzoek gaat het hier?
A
kwalitatief onderzoek
B
kwantitatief onderzoek
Slide 8 - Quizvraag
De MBO Raad heeft als doel het verzamelen van informatie over studenten in het MBO. Het onderzoek wordt om de vijf jaar uitgevoerd. Om welke vorm van marktonderzoek gaat het hier?
A
Continu onderzoek
B
Ad-hoc onderzoek
Slide 9 - Quizvraag
Een fabrikant van een revolutionair nieuwe haarverf tegen grijze haren wil weten waarom de eerste verkopen erg tegenvallen. De fabrikant heeft geen idee waar dat aan kan liggen. Welke onderzoeksmethode is hiervoor het meest geschikt?
A
Enquête
B
Experiment
C
Observatie
D
Interview
Slide 10 - Quizvraag
Een grote groep mensen die zich heeft aangemeld om regelmatig een online enquête in te vullen en zo punten te sparen. Welke methode van online-onderzoek is hier beschreven?
A
Online community
B
Online focusgroep
C
Online panel
D
Online reviews
Slide 11 - Quizvraag
Bij welk soort onderzoek wordt gemeten hoe populair een site is, aan de hand van het aantal links naar deze site?
A
Bloganalyse
B
Conversietracking
C
Mobile research
D
Zoekmachineanalyse
Slide 12 - Quizvraag
Een gemeente wil een breed onderzoek doen naar de behoeften, van jong tot oud, in een bepaalde wijk. De gemeente heeft een groot budget en beschikt over voldoende personeel om het onderzoek uit te voeren. Welk vorm van enquêteren is in dit geval het meest geschikt?
A
Face to face
B
Online
C
Schriftelijk
D
Telefonisch
Slide 13 - Quizvraag
Een organisatie wil face-to-face-interviews laten uitvoeren om de eigen cultuur te onderzoeken. De onderzoeker moet een filmpje laten zien en ingaan op de reacties van de respondent. Voor elk interview is maximaal 15 minuten beschikbaar omdat er zoveel mogelijk respondenten geïnterviewd moeten worden. Welke vorm van onderzoek is in dit geval het meest geschikt?
A
Gestructureerd interview
B
Ongestructureerd interview
C
Half gestructureerd interview
Slide 14 - Quizvraag
Een grote sportschoolketen doet onderzoek naar de behoeften van de verschillende doelgroepen. Met name de verschillen tussen mannen en vrouwen én tussen jongeren en ouderen worden in kaart gebracht. Welke methode van steekproeftrekking is in dit geval het meest geschikt?
A
Clustersteekproef
B
Gestratificeerde steekproef
C
Getrapte steekproef
D
Quotasteekproef
Slide 15 - Quizvraag
‘De mate waarin de resultaten van een onderzoek bij herhaling overeen zullen komen met het voorgaande onderzoek.’ Welk begrip is hier beschreven?
A
Validiteit
B
Nauwkeurigheid
C
Betrouwbaarheid
Slide 16 - Quizvraag
Een gemeente wil onderzoek doen onder al haar burgers boven de 18 jaar. De gemeente selecteert vier van de achttien wijken en neemt hier in totaal 520 enquêtes af. Zijn de resultaten van dit onderzoek representatief?
A
Ja
B
Nee
Slide 17 - Quizvraag
Door welke factor wordt de non-response van een schriftelijke enquête verlaagd?
A
De eerste 50 inzenders krijgen een beloning.
B
De enquête bestaat uit open vragen.
C
De gewenste betrouwbaarheid is hoog.
D
De omvang van de populatie is klein.
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
In welke leeftijdscategorie is er sprake van het hoogste percentage mensen met ernstig overgewicht?
A
50 – 55 jaar
B
55 – 65 jaar
C
65 – 75 jaar
D
75 jaar of ouder
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Welke grafiekvorm zie je hier?
A
lijndiagraam
B
staafdiagram
C
Steelbladdiagram
D
Spreidingsdiagram
Slide 22 - Quizvraag
Een producent van elektrische fietsen verwacht dat 12% van de groep 50- tot 75-jarigen in bezit is van zijn fietsmerk. Om het werkelijke bezit te achterhalen, houdt hij een onderzoek. Hierbij is de gewenste betrouwbaarheid 96,3% (Z-waarde = 2) en de nauwkeurigheidsmarge +/- 4%. Uit hoeveel personen moet de steekproef minimaal bestaan (steekproefomvang)? Noteer in cijfers en rond af op hele personen
Slide 23 - Open vraag
Een korfbalvereniging houdt een onderzoek onder de leden van de supportersvereniging. Voor de representativiteit is een netto-steekproef nodig van minimaal 810 personen. De verwachte response is 22% Hoe groot moet de bruto-steekproef minimaal zijn? Noteer je antwoord in cijfers en rond af op hele personen
Slide 24 - Open vraag
De totale populatie bestaat uit 450.000 personen. Uit een steekproefonderzoek onder 850 personen blijkt dat 19% twijfels heeft bij de plannen van de overheid over het klimaat. Wat is de standaardfout van dit onderzoek? Noteer je antwoord in procenten en rond af op een decimaal.
Slide 25 - Open vraag
Slide 26 - Tekstslide
Hoeveel producten kocht de Nederlandse mbo-student gemiddeld online, in het afgelopen jaar? Noteer je antwoord in cijfers en rond af op hele producten.
Slide 27 - Open vraag
Wat is de modus? Noteer je antwoord in cijfers.
Slide 28 - Open vraag
Wat is de mediaan? Noteer je antwoord in cijfers en rond af op hele producten.
Slide 29 - Open vraag
Hoeveel procent van de Nederlandse mbo-studenten kocht afgelopen jaar 21 tot en met 25 producten online? Noteer je antwoord in cijfers en rond af op hele procenten.
Slide 30 - Open vraag
Hoeveel Nederlandse mbo-studenten kochten afgelopen jaar minder dan 16 producten online? Noteer je antwoord in cijfers en rond af op hele personen.
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Tekstslide
Wat is het indexcijfer van de afzet van het vierde kwartaal van jaar 3? Neem het eerste kwartaal van jaar 3 als basiskwartaal. Noteer je antwoord in cijfers en rond af op een decimaal.