In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
B5: De celkern
Terugblik cellen
Uitleg chromosomen
Uitleg DNA
Uitleg genen
Slide 1 - Tekstslide
Na deze les:
Kun je de kenmerken van chromosomen noemen.
Kun je de bouw en functie van DNA beschrijven.
Slide 2 - Tekstslide
plantencel vs. dierencel
Slide 3 - Tekstslide
Welke drie celorganellen kom je wel tegen in een plantencel maar niet in een dierencel?
Slide 4 - Open vraag
Ze de termen aan de rechterkant van boven naar beneden op volgorde van klein naar groot.
Weefsel
Cel
Orgaanstelsel
Orgaan
Organisme
Slide 5 - Sleepvraag
B1: De celkern
De celkern is het regelcentrum van de cel.
In de celkern ligt alle informatie die nodig is om de cel aan te sturen. Deze informatie erf je van je ouders.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Chromosomen
Lange, dunne draden in de celkern.
Regelen wat er in de cel gebeurt .
Door de microscoop alleen te zien als de cel zich deelt/ splitst.
Slide 8 - Tekstslide
Lichaamscellen
Je lichaam is opgebouwd uit cellen:
Huidcellen
Spiercellen
Levercellen
etc.
Slide 9 - Tekstslide
Lichaamscellen
Een mens heeft in elke cel van zijn lichaam 46 chromosomen en die liggen in 23 paren.
Er is dus altijd een even aantal chromosomen nodig!
Slide 10 - Tekstslide
Wat zegt het aantal chromosomen?
Slide 11 - Tekstslide
In de afbeelding zie je een foto van een cel met een celkern. Vindt er celdeling plaats in deze cel? En welke uitleg klopt bij het antwoord?
A
Ja, de chromosomen zijn zichtbaar
B
Ja, de chromosomen zijn niet zichtbaar
C
Nee, de chromosomen zijn niet zichtbaar
D
Nee, de chromosomen zijn zichtbaar
Slide 12 - Quizvraag
Het gekleurde deel van het oog heet de iris. Bevat een cel in de iris 46 chromosomen?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
DNA
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
DNA is opgebouwd uit basen.
Deze 4 basen worden aangegeven met letters en vormen altijd dezelfde paren: A met T en C met G.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
DNA
DNA bepaald dus een groot deel van onze eigenschappen. De informatie voor deze eigenschappen wordt bepaald door de volgorde van de basenparen. Met de 4 leters van de basen A en T, C en G kun je veel verschillende combinaties maken.
Slide 17 - Tekstslide
Informatie in je DNA erf je van je ouders: erfelijke eigenschappen
Slide 18 - Tekstslide
Bodybuilders hebben een gespierd lichaam. Is het hebben van zo'n gespierd lichaam een erfelijke eigenschap?
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quizvraag
Genen
Voor 1 erfelijke eigenschap zijn duizenden basenparen nodig.
Basenparen die samen nodig zijn voor 1 (of meer) eigenschappen vormen een gen. Die basenparen kunnen naast elkaar liggen maar meestal zijn ze verdeeld over het DNA
Slide 20 - Tekstslide
Op internet staan veel afbeeldingen van DNA. In de afbeelding is één zo'n plaatje weergegeven. Heeft de tekenaar van deze afbeelding het juiste aantal basen getekend?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quizvraag
In het DNA vormen de basen A, C, G en T vaste paren. Welke paren zijn dat?
A
A met G en C met T
B
A met T en C met G
Slide 22 - Quizvraag
Huiswerk
Lezen en maken Opdracht 1 t/m 11 van 2.5
Slide 23 - Tekstslide
Welke online lessen heb je tot nu toe gehad en wat vond je fijn of juist minder fijn?