In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Schrijven, periode 2
Slide 1 - Tekstslide
Doelen van hoofdstuk 1
Je kan een memo schrijven.
Je kan een advertentie, affiche of flyer schrijven.
Je kan een instructie schrijven.
Je kan een formulier invullen.
Slide 2 - Tekstslide
Doelen van hoofdstuk 2
Je kan een tekst in fasen schrijven.
Je kan een verslag en notulen schrijven.
Je kan een informatief artikel schrijven.
Je kan een betoog schrijven.
Slide 3 - Tekstslide
Doelen van hoofdstuk 3
Je kan je taal afstemmen op je doel en publiek.
Je kan een een verzorgde e-mail schrijven.
Slide 4 - Tekstslide
timer
1:30
SCHRIJVEN?
Slide 5 - Woordweb
Test jouw kennis....
Slide 6 - Tekstslide
De 5w+h-vragen helpen om ...
A
een tekst te schrijven
B
de belangrijkste informatie te verwerken
C
om de hoofdgedachte weer te geven
D
je tekstdoel in te vullen
Slide 7 - Quizvraag
Je opa en oma lezen je instructie door. Ze vinden het toch makkelijker als jij het voor ze doet. Dat ga je dus echt niet doen! Je wilt een tekst schrijven om ze te overtuigen. Welke tekstsoort gebruik je?
A
informerende tekst
B
betogende tekst
C
instructieve tekst
Slide 8 - Quizvraag
Als je een advertentie moet schrijven, wat is dan het belangrijkste doel van je tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
instrueren
Slide 9 - Quizvraag
In het schrijfplan gebruik je:
A
lange, hele zinnen
B
uitgebreide alinea-indelingen
C
steekwoorden
D
veel zinnen
Slide 10 - Quizvraag
Een schrijfplan moet minimaal de volgende onderdelen bevatten:
A
schrijfdoel, doelgroep, onderwerp, structuur van de tekst
B
voorkennis, hoofdgedachte, structuur van de tekst
C
aanleiding, middenstuk en slot van de tekst
Slide 11 - Quizvraag
Voor het vak Burgerschap moet je een tekst schrijven over een onderwerp dat met het verkeer te maken heeft. Jij vindt dat we in Nederland veel te hard mogen rijden op de snelweg. Door goede argumenten te verzinnen hoop je je medestudenten te overtuigen van jouw mening. Welke tekstsoort past hier het beste bij?
A
advertentie
B
betoog
C
informatief artikel
D
recensie
Slide 12 - Quizvraag
Een zakelijke e-mail is ...
A
formeel
B
informeel
Slide 13 - Quizvraag
Wat zet je in de inleiding van een e-mail?
A
waarom je schrijft
B
je boodschap
C
je klacht
D
je verwachting
Slide 14 - Quizvraag
Waar of niet waar? Een e-mail heeft altijd een onderwerp.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Een zakelijke e-mail onderteken je met ...
A
alleen je voornaam
B
alleen je achternaam
C
je voor- en achternaam
D
je volledige adres
Slide 16 - Quizvraag
Wat zet je in het slot van een e-mail?
A
je mening
B
een conclusie
C
wat je van de lezer verwacht
D
een samenvatting
Slide 17 - Quizvraag
Wat is geen goed voorbeeld van zakelijk schrijven?
A
sollicitatiebrief
B
e-mail naar een docent
C
e-mail naar je baas
D
groepsapp 'weekend'
Slide 18 - Quizvraag
Bij het schrijven van een betogende tekst wil je ...
A
dat de lezer het met je eens wordt
B
dat de lezer iets weet of begrijpt
C
de lezer aanzetten tot actie of handelen
D
de lezer vermaken
Slide 19 - Quizvraag
Sleep de kenmerken naar de juiste tekstsoort.
Memo
Instructie
titel
onderwerp
feitelijk, beknopt en volledig
uitleg in stappen
nummers, dots en/of signaalwoorden
5w+h-vragen
Slide 20 - Sleepvraag
Tot zover het oefenen.
Maar wat moet je nou ook alweer leren voor de toetsweek?