In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling lesbrief Jong en Oud
H1 t/m H8
Slide 1 - Tekstslide
Heeft Klomb een dominante strategie?
A
Ja, geen korting
B
Ja, wel korting
C
Nee
Slide 2 - Quizvraag
Waar ligt het evenwicht?
A
Wel korting
B
Geen korting
C
Er is geen evenwicht
Slide 3 - Quizvraag
Twee beweringen.
I. De omzet is een voorraadgrootheid. II. Inkomen is een stroomgrootheid.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 4 - Quizvraag
Voorbeelden van aftrekposten zijn:
A
arbeidskorting, pensioenpremie en reiskostenvergoeding
B
arbeidskorting en algemene heffingskorting.
C
arbeidskorting, algemene heffingskorting en rente over een hypothecaire lening
D
rente over hypothecaire lening voor eigen woning en pensioenpremies
Slide 5 - Quizvraag
Bij een progressief belastingstelsel is het marginale heffingstarief ...
A
kleiner dan het gemiddelde heffingstarief.
B
even groot als het gemiddelde heffingstarief.
C
groter dan het gemiddelde heffingstarief
Slide 6 - Quizvraag
Twee beweringen over ruilen over de tijd: (1) Zowel bij het omslag- als kapitaaldekkingsstelsel wordt er geruild over de tijd. (2) Bij het kapitaaldekkingsstelsel leg je als het ware premie in voor jezelf.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 7 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Belasting die je betaalt over je inkomen is een stroomgrootheid. (2) De belastingschuld van Bart is een voorraadgrootheid. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 8 - Quizvraag
Door nivellering komt de Lorenzcurve verder van de diagonaal af te liggen
A
Onjuist
B
Juist
Slide 9 - Quizvraag
Bruto inkomen = € 30.000 Aftrekposten = € 5.000 Heffingskorting = € 1.000. Bereken hoeveel belasting er betaald moet worden.
Het bedrag dat betaald werd aan belasting was € 8.346,39. Bepaal het marginaal belastingtarief voor deze persoon.
A
33,45%
B
36,55%
C
40,85%
D
51,95%
Slide 12 - Quizvraag
Van welk beginsel spreken we hieronder?
'De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten'.
Slide 13 - Open vraag
Welk begrip hoort hier bij? Als aan iedereen dezelfde premie berekend wordt, zullen alleen de slechte risico’s zich gaan verzekeren en de goede niet meer.
A
averechtse selectie
B
moreel wangedrag
C
asymmetrische informatie
D
eigen risico
Slide 14 - Quizvraag
In welk jaar / welke jaren is de koopkracht niet gestegen? Verklaar je antwoord.
A
In alle jaren.
B
2012, 2013 en 2018
C
2012, 2016 en 2017
D
2013, 2016 en 2018
Slide 15 - Quizvraag
Bereken de (afgeronde) consumentenprijsindex (CPI)
A
110,1
B
92,9
C
102,0
D
127,9
Slide 16 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Progressief wil zeggen: hoe hoger het belastbaar inkomen, hoe hoger het bedrag aan inkomensheffing. (2) Door een progressief belastingstelsel wordt de verhouding hoog/laag inkomen kleiner.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 17 - Quizvraag
Stel: je tekent de Lorenzcurve van de volgende vijf inkomens: Kees € 200 - Maarten € 120 - Josje € 300 - Mirjam € 40 - Halil € 140,- Bij een Lorenzcurve past bij 40% van de personen in totaal ... %
A
23%
B
20%
C
17%
D
15%
Slide 18 - Quizvraag
Inkomen dat verdiend wordt door het inzetten van productiefactoren noemen we ... inkomen
Slide 19 - Open vraag
Waaruit bestaat de loonheffing?
A
Nettoloon en loonbelasting
B
Loonbelasting en sociale premies werkgever
C
Sociale premies werkgever en sociale premies werknemer
D
Loonbelasting en sociale premies werknemer
Slide 20 - Quizvraag
Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen. De prijzen zijn