Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden

Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
-herhalen persoonlijke &
bezittelijke voornaamwoorden 

- expressions & speaking


Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.



He is a duck.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
(onderwerp)

I (ik)
You (jij)
He/She/It (hij/zij/het)
We (wij)
You (jullie)
They (zij)

Persoonlijke voornaamwoorden
(niet-onderwerp)

Me (me)
You (jou)
Him/Her/It (hem/haar/het)
Us (ons)
You (jullie)
Them (hen)

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
Ze vindt me leuk.                                    Wij vinden hem niet leuk.
She likes me.                                           We don't like him.

Wat vinden jullie van hen?                      Vergeet haar niet.
What do you think of them?                   Don't forget her.

Slide 5 - Tekstslide

Hij vindt me niet aardig.
He doesn't like ...
A
I
B
me
C
her
D
you

Slide 6 - Quizvraag

Piet vindt hen aardig.
Piet likes ....
A
you
B
our
C
them
D
their

Slide 7 - Quizvraag

Het ziet er goed uit.
.... looks good.
A
I
B
its
C
us
D
it

Slide 8 - Quizvraag

Nina vindt hem leuk.
Nina likes ...
A
me
B
I
C
him
D
he

Slide 9 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord zegt iets over een eigendom van iemand anders (bezit)

That is my bag.

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoord
(bijvoegelijk)

My (mijn)
Your (jouw)
His/Her/Its (zijn/haar/het)
Our (onze)
Your (jouw)
Their (hun)
Bezittelijke voornaamwoord
(zelfstandig)

Mine (van mij)
Yours (van jou)
His/Hers (van hem/van haar)
Ours (van ons)
Yours (van jullie)
Theirs (van hen)

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden
Dat is mijn tas.                     Haar verhalen zijn saai.  That is my bag.                    Her stories are boring.

Die auto is van ons.              Is dat van jou of mij?
That car is ours.                    Is that yours or mine?

Slide 12 - Tekstslide

Dat is ons huis.
That is ... house
A
mine
B
us
C
your
D
our

Slide 13 - Quizvraag

Het eten is van jullie.
The food is ...
A
mine
B
your
C
yours
D
his

Slide 14 - Quizvraag

Die trui is van haar!
That sweater is ...
A
hers
B
her
C
ours
D
its

Slide 15 - Quizvraag

Hun auto staat in brand.
... car is on fire.
A
theirs
B
our
C
his
D
their

Slide 16 - Quizvraag

Schuif de voorbeelden naar de juiste kolom
Persoonlijk
Bezittelijk
he
my
our
their
we
they
Ours
him

Slide 17 - Sleepvraag

expressions & speaking

Lees 'expressions' A, B, C & D op blz. 41 & 42 goed door, zorg dat je de Engelse zinnen een beetje uit je hoofd kent

5 minuten
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

tic-tac-toe
- in tweetallen
- kies een plek om een kruisje of rondje te zetten

- voordat je een kruisje of rondje zet, spreek je de Engelse vertaling van dat zinnetje uit
- je tegenstander checkt of je dit goed hebt uitgesproken.
- Twijfel? Vraag de docent
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag

Test jezelf H1.2 (chromebook)
blz 39 en 40 van je boek er bij gebruiken

Slide 20 - Tekstslide