Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 2

Welcome back!

Today: 

- Speaking!

- Recap Grammar

- Plural / Pronouns

- Homework

Plural

De meeste vormen eindigen in het meervoud op -s

parent - parents

star - stars

friend - friends

Plural

Eindigen op -sis klank

watch - watches

dish - dishes

bus - buses

Plural 

Eindigen op medeklinker + -y. De -y veranderd in -ies.

lady - ladies

story - stories

Plural

Eindigen op medeklijnker + -o. Plak -es erachter.

potato - potatoes

tornado - tornadoes

Plural

If it ends with the -f (sound). The -f changes in -ves. 

life - lives

leaf - leaves

Plural

Irregular (onregelmatig) (Study these!!!!!) 

child - children

foot - feet

mouse - mice

sheep - sheep

tooth - teeth

Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

She is a teacher.

Persoonlijke voornaamwoorden

(onderwerp)

I (ik)

You (jij)

He/She/It (hij/zij/het)

We (wij)

You (jullie)

They (zij)

Persoonlijke voornaamwoorden
(niet-onderwerp)

Me (me)

You (jou)

Him/Her/It (hem/haar/het)

Us (ons)

You (jullie)

Them (hen)

Voorbeelden

Ze vindt me leuk.                                    Wij vinden hem niet leuk.

She likes me.                                           We don't like him.

Wat vinden jullie van hen?                      Vergeet haar niet.

What do you think of them?                   Don't forget her.

Hij vindt me niet aardig
He doesn't like ...

1. I
2. me
3. her
4. you

Piet vindt hen aardig
Piet likes ....

1. you
2. our
3. them
4. their

Het ziet er goed uit.
.... looks good.

1. I
2. its
3. us
4. it

Nina vindt hem leuk.
Nina likes ...

1. me
2. I
3. him
4. he

Bezittelijke voornaamwoorden

Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).

That is my bag.

Bezittelijke voornaamwoord

(bijvoegelijk)

My (mijn)

Your (jouw)

His/Her/Its (zijn/haar/het)

Our (onze)

Your (jouw)

Their (hun)

Bezittelijke voornaamwoord

(zelfstandig)

Mine (van mij)

Yours (van jou)

His/Hers (van hem/van haar)

Ours (van ons)

Yours (van jullie)

Theirs (van hen)

Voorbeelden

Dat is mijn tas.                     Haar verhalen zijn saai.  That is my bag.                    Her stories are boring.

Die auto is van ons.              Is dat van jou of mij?

That car is ours.                    Is that yours or mine?

Dat is ons huis.
That is ... house

1. mine
2. us
3. your
4. our

Het eten is van jullie.
The food is ...

1. mine
2. your
3. yours
4. his

Die trui is van haar!
That sweater is ...

1. hers
2. her
3. ours
4. its

Hun auto staat in brand.
... car is on fire.

1. theirs
2. our
3. his
4. their

Schuif de voorbeelden naar de juiste kolom

Persoonlijk

Bezittelijk

he

my

our

their

we

they

Ours

him

Practice makes perfect!

Exercise 1

Exercise 2

Exercise 3

Homework

Paragraph 1.3 (Speaking) 

Do exercise 1 - 2 - 3 - 4 

Study Grammar: Meervoud -> page 41

Study Grammar Persoonlijke en Bezittelijke vnw -> page 41