Unit 1

Unit 1
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zit 42 slide, met interactieve quiz en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Unit 1

Slide 1 - Tekstslide

Grammar
And,
But,
Or

Slide 2 - Tekstslide

I like spaghetti ... pizza very much
A
And
B
But
C
Or

Slide 3 - Quizvraag

Would you like Coke .... Fanta?
A
And
B
But
C
Or

Slide 4 - Quizvraag

I like Spain, ... I don't like Greece
A
And
B
But
C
Or

Slide 5 - Quizvraag

Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
(onderwerp)

I (ik)
You (jij)
He/She/It (hij/zij/het)
We (wij)
You (jullie)
They (zij)

Persoonlijke voornaamwoorden
(niet-onderwerp)

Me (me)
You (jou)
Him/Her/It (hem/haar/het)
Us (ons)
You (jullie)
Them (hen)

Slide 7 - Tekstslide

Hij vindt me niet aardig
He doesn't like ...
A
I
B
me
C
her
D
you

Slide 8 - Quizvraag

Piet vindt hen aardig
Piet likes ....
A
you
B
our
C
them
D
their

Slide 9 - Quizvraag

Het ziet er goed uit.
.... looks good.
A
I
B
its
C
us
D
it

Slide 10 - Quizvraag

Nina vindt hem leuk.
Nina likes ...
A
me
B
I
C
him
D
he

Slide 11 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).

That is my bag.

Slide 12 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoord
(bijvoegelijk)

My (mijn)
Your (jouw)
His/Her/Its (zijn/haar/het)
Our (onze)
Your (jouw)
Their (hun)
Bezittelijke voornaamwoord
(zelfstandig)

Mine (van mij)
Yours (van jou)
His/Hers (van hem/van haar)
Ours (van ons)
Yours (van jullie)
Theirs (van hen)

Slide 13 - Tekstslide

Dat is ons huis.
That is ... house
A
mine
B
us
C
your
D
our

Slide 14 - Quizvraag

Het eten is van jullie.
The food is ...
A
mine
B
your
C
yours
D
his

Slide 15 - Quizvraag

Die trui is van haar!
That sweater is ...
A
hers
B
her
C
ours
D
its

Slide 16 - Quizvraag

Hun auto staat in brand.
... car is on fire.
A
theirs
B
our
C
his
D
their

Slide 17 - Quizvraag

Present Simple To be
+
-
?
I
Am
'm not
Am I?
You
Are
're not
Are you?
He/She/It
Is
Isn't
Is he/she/it
We/You/They
Are
Aren't 
Are we/you/they

Slide 18 - Tekstslide

I .......... married
A
Am
B
Are
C
is

Slide 19 - Quizvraag

We ...... (not) friends
A
'm not
B
aren't
C
isn't

Slide 20 - Quizvraag

......... your uncle a good person?
A
Am
B
Are
C
Is

Slide 21 - Quizvraag

Present Simple To have got
+
-
?
I/You
Have got
Haven't got
Have I/you got?
He/She/It
Has got
Hasn't got
Has he/she/it got?
We/You/They
Have got
Haven't got
Have we/you/they got?

Slide 22 - Tekstslide

They ........ a big house
A
has got
B
have got

Slide 23 - Quizvraag

You ........ (not) a bike.
A
hasn't got
B
haven't got

Slide 24 - Quizvraag

....... your brother ...... her telephone number?
A
Have - got
B
Has - got

Slide 25 - Quizvraag

-
-s,   -sh,   -x
+e
-o
+e
+ S
-(medeklinker)y
 ie
-f
 ve
+ S

Slide 26 - Tekstslide

1 car
2 ….

Slide 27 - Open vraag

1 lady
2 ….

Slide 28 - Open vraag

1 boy
2 ….

Slide 29 - Open vraag

1 potato
2 ….

Slide 30 - Open vraag

1 watch
2 ….

Slide 31 - Open vraag

1 dwarf
2 ….

Slide 32 - Open vraag

Meervoud van knife

Slide 33 - Open vraag

Present Simple    

(+)    I, you, we, they = hele werkwoord
I walk every day.
she, he, it = hele werkwoord+s
She walks every day.

(-)     I, you, we, they = don't + hele werkwoord
I don't walk every day.
she, he, it = doesn't +hele werkwoord
She doesn't walk every day.

(?)     I, you, we, they = Do.....hele werkwoord?
Do I walk every day?
she, he, it = Does ......hele werkwoord?
Does she walk every day?

Slide 34 - Tekstslide

You ___ in Schijndel.
A
live
B
lives

Slide 35 - Quizvraag

Jimmy ___ to play games.
A
like
B
likes

Slide 36 - Quizvraag

It never ___ in Rosmalen.
A
rain
B
rains

Slide 37 - Quizvraag


My little brother never ___ his room.
A
cleans
B
is cleaning

Slide 38 - Quizvraag

I ___ TV every day.
A
watch
B
am watching

Slide 39 - Quizvraag

He___ TV every day.
A
doesn't watch
B
don't watch

Slide 40 - Quizvraag

She plays the piano.
A
Does she play the piano?
B
Do she plays the piano?

Slide 41 - Quizvraag

The end

Slide 42 - Tekstslide