H4 10.03.2022

Willkommen
Donnerstag 10.03.2022
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Willkommen
Donnerstag 10.03.2022

Slide 1 - Tekstslide

Die Planung
  • Wiederholung der Grammatik (Klasse)
  • Selbstständiges Arbeiten & Zeit für Fragen
  • Die Prüfung besprechen

Slide 2 - Tekstslide

Die Modalverben

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 5 - Open vraag

dürfen
können
mogen (toestemming)
kunnen
houden van, lusten, lekker vinden
mögen

Slide 6 - Sleepvraag

willen 
moeten (noodzaak)
weten

moeten (wil van iemand anders) 
wissen
müssen
Sollen
Wollen 

Slide 7 - Sleepvraag

 Die modalverben und die Übersetzung 
  • dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
  • können (= kunnen, in staat zijn)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten, als noodzaak)
  • sollen  (= moeten, als wens van een ander, aanraden, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • (wissen = weten. Geen modaal ww, maar zelfde uitgangen)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

wissen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Fülle aus:
[dürfen] ___ ich auf die Toilette gehen?

Slide 14 - Open vraag

Fülle aus:
[müssen] Du ___ jetzt gehen, sonnst kommst du zu spät.

Slide 15 - Open vraag

Fülle aus:
[mögen] ___ ihr Spinat?

Slide 16 - Open vraag

Fülle aus:
[müssen] Er ___ zum Zahnarzt.

Slide 17 - Open vraag

Der Konjunktiv II

Slide 18 - Tekstslide

Der Konjunktiv II
Hiermee druk je een mogelijkheid, wens, beleefdheid of voorstel uit.

Dit wordt ook wel de zou-vorm genoemd.

Slide 19 - Tekstslide

Hoe maak je deze werkwoordsvorm?
Meestal maak je de zou-vorm met het werkwoord würden.

Ich repariere das Auto --> Ich würde das Auto reparieren

De persoonsvorm vervang je door een vorm van würden. De persoonsvorm verplaatst naar het eind van de zin en staat in de Infinitiv (dus het hele werkwoord!).

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wenn alle Leute so wie Sie _________.
(zouden zijn)

Slide 23 - Open vraag

_________ ihr das verstehen?

Slide 24 - Open vraag

_________ du das bitte erklären?

Slide 25 - Open vraag

Zet de zin in de zou-vorm:
Ich repariere das Auto.

Slide 26 - Open vraag

Zet de zin in de zou-vorm:
Meine Mutter hat Kuchen gebacken.

Slide 27 - Open vraag

Zet de zin in de zou-vorm:
Machst du das?

Slide 28 - Open vraag

Zet de zin in de zou-vorm:
Wir wollen das nicht.

Slide 29 - Open vraag

Und jetzt: üben!

Slide 30 - Tekstslide