Klas 2 antwoorden formuleren PWW2

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1. Nog een keer alle tips per vraagvorm bekijken
2. Voorbeelden analyseren
3. Zelf oefenen

Slide 2 - Tekstslide

1. De NOEM vraag
De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem twee oorzaken voor de Franse Revolutie (R2p) (2 pt)

Slide 3 - Tekstslide

Noem twee oorzaken voor de Franse Revolutie (R2p)

Slide 4 - Open vraag

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje.

 Er moet ook altijd een korte conclusie in je antwoord zitten waarbij je een deel van de vraag herhaalt.

Slide 5 - Tekstslide

2. De Leg uit-vraag
VB:Leg uit hoe het bijeenroepen van de Staten-Generaal het verzet tegen het ancien régime niet verminderde maar juist aanwakkerde. (R2p)

Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje waarin je de reden omschrijft. Let op dat je afsluit met een conclusie!!
TIP: Als er een begrip in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.


Slide 6 - Tekstslide

Leg uit hoe het bijeenroepen van de Staten-Generaal het verzet tegen het ancien régime niet verminderde maar juist aanwakkerde. (R2p)

Slide 7 - Open vraag

3. De vergelijkingsvraag
 Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen

Slide 8 - Tekstslide

Welk verband kun je leggen tussen de verlichting en de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw? (R2p)

Slide 9 - Open vraag

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en wordt je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of nietwaar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven. (feiten uit het boek)

Slide 10 - Tekstslide

Stelling: de Bataafse Republiek is een succes geweest. Leg uit of je het eens of oneens bent met de stelling.

Slide 11 - Open vraag

5. De inzichtvraag
Er zijn verschillende inzichtvragen.
Meestal moet je een verband uitleggen:
- oorzaak-gevolg
- verband tussen begrippen
- verband tussen bron en begrip (hoort bij de bronvraag)
enz. 

Slide 12 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
Let op: Je antwoord moet bij een inzichtvraag altijd uit meerder delen bestaan. 
Vaak kun je in de vraag zien uit hoeveel delen:
- Verband tussen begrip 1 en begrip 2 = 2 delen (2 pt)
- Verband tussen oorzaak en gevolgen = minstens 2 delen (2 pt)

Slide 13 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
Napoleon verdedigde enkele idealen uit de Franse Revolutie tijdens zijn bestuur over Europa. Wat is er tegenstrijdig aan zijn bestuur en deze idealen? Leg je antwoord uit. 

TIP: Er zit een begrip in de vraag, leg deze kort uit.
Leg daarna uit wat dat begrip te maken heeft met de macht van Napoleon.
Eindig met een conclusie (het is immers een leg-uit vraag)

Slide 14 - Tekstslide

Napoleon verdedigde enkele idealen uit de Franse Revolutie tijdens zijn bestuur over Europa. Wat is er tegenstrijdig aan zijn bestuur en deze idealen? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Open vraag

6. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een inzichtvraag met een leg uit vraag
In plaats van dat je twee gebeurtenissen bv met elkaar moet verbinden moet je vaak iets met de bron verbinden. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 16 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
Bij een bronnenvraag moet je altijd verwijzen.
Dat betekent dat je letterlijk iets uit de bron moet benoemen!! Datgene wat je benoemt moet jouw antwoord ondersteunen/bewijzen. 

Slide 17 - Tekstslide

6. De bronnenvraag 
Leg, met behulp van de bron, uit dat er in Frankrijk in de tijd van deze schrijver sprake was van absolutisme. 
Stappenplan voorbeeldvraag:
1. Zeg eerst LETTERLIJK wat je ziet/leest in de bron.
2. Leg daarna uit wat dat te maken heeft met de vraag, in dit geval met het begrip absolutisme. (begrip dus kort uitleggen)
3. Eind met een conclusie. (verlicht bij de leg-uit vraag)

Slide 18 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
Waarom zitten de twee personen op de rug van de man? Wat wil de maker van de spotprent daarmee zeggen?

Slide 19 - Tekstslide

Waarom zitten de twee personen op de rug van de man? Wat wil de maker van de spotprent daarmee zeggen?

Slide 20 - Open vraag