3V spelling

3V spelling
werkwoordspelling, meervouden, verkleinwoorden, trema, hoofdletters, aanhalingstekens, afbreekregels, samenstellingen, koppelteken en zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

3V spelling
werkwoordspelling, meervouden, verkleinwoorden, trema, hoofdletters, aanhalingstekens, afbreekregels, samenstellingen, koppelteken en zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Aan het einde van deze lessenserie weet je beter hoe je de spellingsregels moet toepassen op werkwoorden en zelfstandige naamwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van werkwoordspelling?

Slide 3 - Open vraag

Doel:
Aan het einde van deze les kan ik het verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een regelmatig en een onregelmatig werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Regelmatige werkwoorden
Noem je ook wel zwakke werkwoorden.
Ze veranderen NIET van vorm als je ze in een andere tijd zet (tt/vt).
Voorbeeld: Ik stop de was in de wasmachine. 
Ik stopte de was in de wasmachine.


Slide 6 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden noem je ook wel sterke werkwoorden.
De werkwoorden veranderen WEL van vorm als je ze in een andere tijd zet.
Voorbeeld: 
Ik hang de was op. 
Ik hing de was op. 

Slide 7 - Tekstslide

Regelmatige/zwakke werkwoorden
In de tegenwoordige tijd (tt) gebruik je de volgende regels:
Ik stop
Jij/hij/zij/u stopt (+t)
Wij stoppen (+en)

Slide 8 - Tekstslide

Regelmatige/zwakke werkwoorden
In de verleden tijd (vt) gebruik je de volgende regels:
Ik stopte (+te/de)
Jij/hij/zij/u stopte (+te/de)
Wij stopten (+ten/den)

Slide 9 - Tekstslide

Check: Wat is het verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden?

Slide 10 - Open vraag

Doel:
Aan het einde van deze les weet ik het verschil tussen een voltooid deelwoord, infinitief en persoonsvorm.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm
Een persoonsvorm is een vorm van een werkwoord
Het geeft aan wie (welke persoon) het uitvoert, vandaar de naam persoonsvorm.
De persoonsvorm vind je vaak naast het onderwerp, een beetje kennis van grammatica is dus wel handig! ;-)

Slide 12 - Tekstslide

Infinitief
Het infinitief is ook een vorm van een werkwoord, namelijk de wij-vorm.
Je vindt het infinitief vaak in zinnen met de woorden kunnen/mogen én NIET naast het onderwerp.

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord en geeft aan dat iets al gebeurd is. 
Je hebt altijd een hulpwerkwoord nodig: hebben/zijn/worden.
Voorbeeld: Ik heb de was in de wasmachine gestopt.
Je kunt een voltooid deelwoord niet alleen in een zin gebruiken:
Voorbeeld: Ik gestopt de was in de wasmachine.
Het voltooid deelwoord staat meestal achteraan in een zin.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden in een zin
Mijn moeder hangt eeuwen aan de telefoon.
1 werkwoord, dus pv!
Check: Maak de zin vragend/zet de zin in een andere tijd.
Hangt mijn moeder eeuwen aan de telefoon?
Mijn moeder hing eeuwen aan de telefoon.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden in een zin
Ik heb eeuwen aan de telefoon gehangen
Let op! Twee werkwoorden, dus: pv + inf/vd
Check: In elk geval 1 pv, heb (zie vorige dia)
gehangen komt van hangen, dus ook een werkwoord
infinitief of voltooid deelwoord? 
--> Wij hangen (=infinitief) of heb gehangen (= voltooid deelwoord)
Wat valt je op aan het voltooid deelwoord?

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden in een zin
Ik mocht van mijn moeder nooit heel lang bellen
Let op: Twee werkwoorden, dus pv + inf/vd
Check: In elk geval 1 pv, mocht (zie vorige dia)
bellen is ook een werkwoord
infinitief of voltooid deelwoord?
--> Wij bellen (inf) of heb gebeld (vd)? 
Wat valt je op aan het infinitief?

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen met pv/inf/vd
Hierna volgen 3 zinnen. 
Kies de juiste vorm van het werkwoord.
Kies uit: 
persoonsvorm (pv)
infinitief (inf)
voltooid deelwoord (vd)

Slide 18 - Tekstslide

Als hij zijn huiswerk af heeft, mag hij een uur computerspellen spelen.
zijn
heeft
mag
spelen

Slide 19 - Poll

Hoewel het regende, gingen we toch naar het park om te picknicken.
regende
gingen
picknicken

Slide 20 - Poll

Omdat zij ziek was, bleef zij thuis en keek de hele dag films.
was
bleef
keek

Slide 21 - Poll

Hoe vond je deze uitleg en oefening(en)? Kun je het verschil uitleggen tussen een pv, inf en vd?

Slide 22 - Open vraag

Oefenen
Oefen in Learnbeat 
H10.4 t/m 13.4 – H19.4 t/m 20.4

Slide 23 - Tekstslide