Voorkennis:De leerling weet welke voorwaarden er nodig zijn om te spreken van een vergroting.
De leerling kan hoeken meten.
De leerling kan rekenen met een factor
Doelen:
De leerling kent de begrippen gelijkvormig, overeenkomstige hoeken/zijden
De leerling kan uitleggen of 2 figuren gelijkvormig zijn
De leerling kan de onbekende zijde van een gelijkvormig figuur uitrekenen
De leerling kan met de factor de omtrek en de oppervlakte van een vergroting berekenen