Het NG bestaat uit twee delen:
1. het werkwoordelijk deel (alle werkwoorden in de zin)
2. het naamwoordelijk deel (het O IS/WORDT/ BLIJFT iets)
Bijvoorbeeld: De docent is verkouden.
stap 1 - zoek de PV (IS de docent verkouden? Dus is = PV)
stap 2 - staan er meer werkwoorden in de zin? Nee, dus IS = belangrijkste werkwoord
stap 3 - IS = een vorm van ZIJN dus een NG
stap 4 - WWD = IS en NWD = verkouden --> NG = is verkouden