Future

The Future
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

The Future

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mention 4 ways in which you can use the future tense

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Future tense

Doel: Je kan 4 verschillende vormen van de toekomende tijd onderscheiden.       


 

  

  

  

  

 

 

  

  

  

  

 

 

  

  

  

  

 

 

  

  

  

  

 

 

  

  

  

  



 



Wanneer?



Vorm



Voorbeeld



1



Tijd volgens vast schema (openingstijden, treintijden ect.)



(+)Werkwoord of werkwoord
+ S


(-) does not / do
not + werkwoord


(?) does … +
werkwoord



The train leaves at
18:00.


The children go to
school every day.


The restaurant does
not close at  10 o’clock.  


Does the airplane
depart at 6 AM?



2



Iets aanbieden/belofte/aankondiging


Voorspelling zonder bewijs



(+) Will + werkwoord


(-) Won’t +
werkwoord


(?) Will … +
werkwoord



We will help you
with your homework.


They won’t kiss at the
end of that movie.


Will he become a
busdriver?



3



Iets in de toekomst van plan zijn


Voorspelling met bewijs



(+) Am/are/is going
to + ww


(-) Am/are/is not +
going to + ww


(?) Am/are/is … +
going to + ww



We are going to
travel to London soon.


Look at the sky, it
is not going to be nice weather today.


Are they going to
New York next year?



4



Afspraken waar tijd en plaats van vast staan



(+) Am/are/is + ww +
ing


(-) Am/are/is not +
werkwoord + ing


(?) Am/are/is ….
+werkwoord + ing



I am meeting my
friend at the club tonight.


Billy is not having
a party next week


Are your parents
taking my parents out for dinner tonight?




 



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Future met will/won't
  • niet zeker
  • beloftes
  • aankondigingen
  • spontane beslissing

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The sea-level will rise 40 feet.
will
will is used for a prediction.
you THINK it will happen, but you're not sure.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The phone is ringing! "I will get it."
will
will is also used for a spontaneous decision.
you do NOT have to PLAN it.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Shall we dance?
shall
SHALL is used (instead of will) in combination with
WE or I.
Usually asking a question.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Shall 

= will

! only for questions 
with I or We !

Shall I help you?
Shall we dance?
Won't

= will not



He won't pass his test.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Future met
am/is/are going to

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I am going to buy a new car.
(to be) + going to
I AM GOING to buy a new car.
Use to be + going to for a PLANNED ACTION/ CERTAINTY

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

He is going to fall.
(to be) + going to
He is going to fall.
You see it coming. Use (TO BE) + GOING TO if it is CERTAIN.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future
am/are/is + going to + verb

planned, certain, you count on it 

I am going to meet my friends this afternoon. 
We are going to go on holiday to France this summer
Future
will + verb

uncertain, decided on the spot, reaction to something

I will answer the phone.
Wait, I will help you lift that heavy box.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Future: Present continuous
  1. afspraken
  2. tijd en plaats staan al vast

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

4. Future: present simple
  1. tijden volgens vast schema
  2. aankomsttijden,openingstijden etc

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let's listen to a few examples

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Who ... ... the world tonight?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wow! We ... ... Ibiza.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gotta feeling that I'm going under.
But I know that I ... ... it out alive.
A
will make
B
am going to make

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

If I'm alive and well, ... you ... there holding my hand?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

'Cause we ... ... to war, hey

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vorm van de future gebruik je bij dingen die je van plan bent?
A
will / wont
B
to be going to
C
present continuous
D
present simple

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vorm van de Future gebruik je bij afspraken die al gepland staan?
A
will / wont
B
to be going to
C
present continuous
D
present simple

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor dingen die je van plan bent gebruik je de …..
A
Future met will
B
Present continuous
C
Future met going to
D
Present simple

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple
Present continuous
Future
The movie starts at 8 pm.
It's snowing in Canada
My parents are flying to Italy next week.
I will help you with your homework.

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hopefully, I ........ my grammar test.
A
am passing
B
will pass
C
would pass
D
am going to pass

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

My bus is delayed.
I ...... too late at the airport.
A
am
B
will be
C
am going to be
D
shall be

Slide 29 - Quizvraag

Vanwege de vertraging van je bus heb je nu aanleiding om aan te nemen dat je te laat gaat komen.
What would you like to eat?
> I ..... a sandwich, please.
A
will have
B
have
C
am going to have
D
should have

Slide 30 - Quizvraag

Het is een beslissing die je op dit moment maakt. Daarbij hoort het gebruik van will.
My friends and I ........... Glastonbury festival this Friday.
A
will go to
B
are going to
C
are going to go to
D
go to

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence fits best?
A
We're going to hit that horse!
B
We're hitting that horse!
C
We will hit that horse!
D
Shall we hit that horse?

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which sentence fits best?
A
I think it will rain in a couple of minutes.
B
It looks as if it is going to rain soon.
C
It is raining in 5 minutes.
D
It rains every day.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct answer.
1. I have to go now. The course _____ at eight o'clock.
A
will start
B
starts

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies