HV2 Kapitel 9

(t)HV2 Kapitel 9 Einkaufen
Juni 2024 
Zelf werken aan Kapitel 9 Einkaufen tijdens de mondelingen
Voorbereiden op de toets in de toetsweek

Werk deze LessonUp zelfstandig door met het boek en de online omgeving ernaast. De meeste opdrachten moet je online maken, we gaan het boek niet klassikaal nakijken. 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

(t)HV2 Kapitel 9 Einkaufen
Juni 2024 
Zelf werken aan Kapitel 9 Einkaufen tijdens de mondelingen
Voorbereiden op de toets in de toetsweek

Werk deze LessonUp zelfstandig door met het boek en de online omgeving ernaast. De meeste opdrachten moet je online maken, we gaan het boek niet klassikaal nakijken. 

Slide 1 - Tekstslide

Stof voor toetsweek 4
Kapitel 9 Einkaufen
Lernliste NL-Deu Seite 132 
Lernliste Deu-NL Seite 132-133
Grammatik A+B Seite 114-116 + 133-134 
Sprachmittel Seite 122 

Slide 2 - Tekstslide

Intro Kapitel 9 (Seite 101)
Wat betekent het woord einkaufen?

Slide 3 - Open vraag

Intro Kapitel 9 
Het hoofdstuk gaat over boodschappen doen, shoppen, winkels, betalen etc. 
De grammatica lijkt erg op de grammatica uit Kapitel 7. Toen heb je geleerd dat sommige voorzetsels altijd de 4e naamval krijgen. Nu gaat het over de voorzetsels met de 3e naamval. Daarom leer je ook de persoonlijkvoornaamwoorden in de 3e naamval. De Sprachmittel gaan over het thema 'in de winkel'. 

Slide 4 - Tekstslide

A Sehen Seite 102 
- Als je de video nog niet gezien hebt kijk je die (met oortjes) en je beantwoordt de vragen van Aufgabe 1.  
- Maak Aufgabe 2 en leer de 6 woorden Deu-NL

Slide 5 - Tekstslide

Vertaal de zin:
Es ist schade, dass viele Leute online kaufen und nicht im Laden

Slide 6 - Open vraag

Vertaal de zin:
Es ist kein Nachteil, dass ich in einem Geschäft auch gucken kann.

Slide 7 - Open vraag

B Wortschatz Seite 104 
Maak Aufgabe 3 t/m 7 Online. Gebruik de Wörterliste op Seite 132 of de Naslag online. 

De rode, blauwe, groene woorden heb je al geleerd (als het goed is) Blijf deze woorden herhalen.  

Slide 8 - Tekstslide

B Wortschatz Seite 107
Op de volgende dia's maak je een deel van Aufgabe 9 
Het zijn drie gesprekjes die in een winkel plaatsvinden tussen de verkoper en een klant.
Je mag het gesprek ook (zachtjes) met je buurman/vrouw oefenen. 
Verkäufer: Guten Morgen, was wünschen Sie?
Kunde: Guten Morgen, ich (heb nodig – een kilo gehakt en worst).
Verkäufer: Gerne. (nodig hebben) Sie (anders) noch etwas?
Kunde: Ich möchte noch 150 Gramm (ham), bitte.

Slide 9 - Tekstslide

Verkäufer: Guten Morgen, was wünschen Sie?
Kunde: Guten Morgen, ich (heb nodig – een kilo gehakt en worst).
Typ de volledige zin van de klant:

Slide 10 - Open vraag

Verkäufer: Gerne. (nodig hebben) Sie (anders) noch etwas?
Kunde: Ich möchte noch 150 Gramm (ham), bitte.

Typ de volledige zin van de verkoper:

Slide 11 - Open vraag

Vertaal: 'Goedendag, kan ik u helpen?'
A
Gutentag, kann ich Ihnen helfen?
B
Guten Tag, kann ich Sie helfen?
C
Guten Tag, kann ich Ihnen helfen?
D
Gutentag, kan ich Ihn helfen?

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: 'Ja, ik wil graag twee bolletjes ijs.'
A
Ja, ich wolle zwei Kugeln Eis.
B
Ja, ich möchte zwei Kugeln Eis.
C
Ja, ich möchte drei Kugels Eis.
D
Ja, ich wille zwei Bölle Eis.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je: 'Dat kost bij elkaar vijf euro.'

Slide 14 - Open vraag

Hoe zeg je: 'Kan ik pinnen?.'

Slide 15 - Open vraag

Hoe vraag je of de klant een tasje nodig heeft?
A
Brauchst Sie eine Tüte?
B
Kaufen Sie eine Tüte?
C
Brauchen Sie eine Dose?
D
Brauchen Sie eine Tüte?

Slide 16 - Quizvraag

C Hören Seite 108 
Rund ums Taschengeld - Over zakgeld

Luister naar het fragment (met oortjes) en maak Aufgabe 11 Online. 
Maak daarna Aufgabe 12. Probeer de betekenis te raden uit de zin. 
Leer deze woorden van C Deu-NL

Slide 17 - Tekstslide

C Hören Seite 108 
Ken je het woord destijds? 
Zo niet, tik het woord damals eens in bij uitmuntend.de en kijk welke synoniemen je nog meer tegenkomt. 

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal: 'Damals habe ich viel Taschengeld bekommen.'

Slide 19 - Open vraag

Vertaal: 'Ich bekomme nicht viel Taschengeld, trotzdem kaufe ich viele Sachen.'

Slide 20 - Open vraag

E Grammatik
Maak nu eerst de grammatica opdrachten 18 t/m 27 online, volg je eigen leerroute. Kijk bij de uitleg naar de video's (met oortjes). 
Voor het onthouden van de voorzetsels kun je naar dit liedje luisteren:  https://www.youtube.com/watch?v=5McDwYbq81g
Wij leren alleen de  eerste zeven voorzetsels uit het liedje. 

Slide 21 - Tekstslide

E Grammatik
Voor het onthouden van de voorzetsels kun je (met oortjes) naar dit liedje luisteren:
 https://www.youtube.com/watch?v=5McDwYbq81g 
Wij leren alleen de  eerste zeven voorzetsels uit het liedje. 

Mit, nach, bei, seit, von, zu, aus 
(außer, gegenüber, an..vorbei, bis...zu)

Slide 22 - Tekstslide

E Grammatik
Voor het onthouden van de persoonlijk voornaamwoorden kun je (met oortjes) naar dit liedje luisteren:  https://www.youtube.com/watch?v=_gxgqxIMzMI

mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen, Ihnen, wem

Slide 23 - Tekstslide

Welke 2 voorzetzels met de derde naamval betekenen hetzelfde?
A
aus + seit
B
zu + von
C
mit + seit
D
zu + nach

Slide 24 - Quizvraag

E Grammatik
Je hebt gezien dat nach en zu allebei naar betekenen. 
Wanneer gebruik je welke?
- nach gebruik je bij namen van landen en plaatsen 
- nach gebruik je bij link en rechts
- zu gebruik  je bij personen en objecten. 

Even oefenen: 

Slide 25 - Tekstslide

Am wochenende fahre ich ... Amsterdam.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 26 - Quizvraag

Die Bäckerei ist hier ... links und dann immer gerade aus.
A
nach
B
zu
C
bis

Slide 27 - Quizvraag

Jeden Samstag gehe ich ... meiner Oma.
A
nach
B
zu
C
seit

Slide 28 - Quizvraag

Kommst du morgen ... uns? Dann essen wir zusammen.
A
nach
B
zu
C
oder

Slide 29 - Quizvraag

F Sprechen
Luister zelf (met oortjes) naar Aufgabe 31 en kruis aan wat je hoort. Welk woord ontstaat er uit de letters die voor de zinnen staan die je hebt aangekruist? 
Vertaal nu zelf de Sprachmittel. Schrijf de zinnen in het Duits over in je schrift en vertaal ze naar het Nederlands. 

Er volgen nu een paar vragen over de Sprachmittel: 

Slide 30 - Tekstslide

Lesen 
Maak nu de paragrafen over Lesen. Maak de vragen online, maar houd je boek erbij zodat je kunt markeren. Zoek in beide teksten de woorden uit de woordelijst op en markeer/onderstreep deze woorden. 
D Lesen Seite 110 (woorden Seite 133)

H Lesen Seite 128 (woorden Seite 133)

Slide 31 - Tekstslide

Fertig? 
Als je alle opdrachten tot hier gemaakt hebt heb je super gewerkt! 
Kies nu om verder te werken zelf een optie
- Maak (online) de Wiederholung 9
- Maak de oefentoets en bekijk welke onderdelen je al goed kent en welke nog niet
- Leer de woordjes en zinnen 

Slide 32 - Tekstslide