Je weet wat objectieve en subjectieve woorden zijn.
Je kunt objectieve en subjectieve woorden herkennen in een zin.
Grammatica:
Je weet hoe je het lijdend voorwerp kan vinden in de zin.
Je kunt het lidwoord en het zelfstandig naamwoord herkennen in een zin/oefening
Slide 3 - Tekstslide
Voordat we gaan beginnen
Hersengymnastiek:
Twee duimen omhoog, twee duimen naar beneden (richting elkaar).
Daarna wijsvingers naar elkaar, twee wijsvingers intrekken.
Nu om en om:
Linkerhand duim omhoog, rechterhand wijsvinger wijst naar de andere hand.
Rechterhand wijsvinger wijst naar de linkerhand, linkerhand duim omhoog.
Slide 4 - Tekstslide
Voordat we gaan beginnen
Hersengymnastiek:
Twee armen naar voren, maak vuisten.
Eerst twee armen naar voren draaien, daarna twee armen naar achter draaien.
Nu om en om:
Linkerarm naar voren en rechterarm naar achter. Daarna omwisselen.
Slide 5 - Tekstslide
Tekstbegrip
Slide 6 - Tekstslide
Feiten, meningen, objectieve en subjectieve woorden (herhaling)
Feiten: zijn altijd waar, te controleren en worden beschreven met objectieve woorden.
Meningen: geven aan wat iemand ergens van vindt en worden beschreven met subjectieve woorden.
Objectieve woorden: zakelijke, niet persoonlijke woorden.
Subjectieve woorden: persoonlijke woorden
Voor meer informatie lees: Hv= blz: 248/249, Vwo= blz: 255/256
Slide 7 - Tekstslide
Klassikale opdracht 1:
Pak een pet of een hoed als je dat op je kamer hebt. Heb je dat niet, pak iets wat je op je hoofd kan zetten (een boek, t-shirt?).
Pet op: objectief
Pet af: subjectief
Je ziet zo telkens een zin in beeld. Eén woord is onderstreept. Is dit een objectief of subjectief woord? Doe je pet op of af en laat het zien in de camera.
Slide 8 - Tekstslide
H/v tekst: Lift naar de maan
Vwo tekst:
Prima plooi
Slide 9 - Tekstslide
Individuele opdracht:
1hv: methode Schooltas, Lezen blok 6
blz. 292 opdracht 30 maken + nakijken
1vwo: methode Schooltas, Lezen blok 5
blz. 260 opdracht 7 maken + nakijken
De antwoorden staan in drive in de map 'lezen' --> blok 4 t/m 6
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Zinsdelen
1. Wat zijn zinsdelen?
2. Welke zinsdelen ken je?3. Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin: Op 2e paasdag heb ik 5 heerlijke chocolade eitjes gevonden.
Slide 12 - Tekstslide
Lijdend voorwerp (LV)
(4)Je vindt het lijdend voorwerp in een zin door te vragen:
wat/wie + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Voorbeeldzin: Hij maakt zijn huiswerk. > Wat maakt hij? antwoord: zijn huiswerk. Zijn huiswerk is lijdend voorwerp
Slide 13 - Tekstslide
Lijdend voorwerp (LV)
Kan je het Lijdend voorwerp vinden? Schrijf het in je schrift.
1. De jongens gooiden sneeuwballen.
Wat gooiden de jongens? Antwoord: ..................... = lijdend voorwerp
- Maak aantekeningen tijdens het fimpje op de volgende dia.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Individuele opdracht:
1hv: methode Schooltas, Grammatica blok 3
blz. 119 opdracht 10 en 11 maken + nakijken
1vwo: methode Schooltas, Grammatica blok 3
blz. 130 opdracht 4 en 5 maken + nakijken
De antwoorden staan in drive in de map 'lezen' --> blok 4 t/m 6
Slide 17 - Tekstslide
Woordsoorten
1. Wat zijn woordsoorten?
2. Welke woordsoorten ken je?3. Benoem de woordsoorten in de volgende zin:
Ik eet de heerlijke paaseitjes.
Slide 18 - Tekstslide
Woordsoorten
Lidwoord: Een lidwoord = de, het, een. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog een ander woord: het oude boek.
Theorie: blz Hv = blz 121, V = blz 132
Slide 19 - Tekstslide
Woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden:
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten: (het) boek, (de) ijspret.
Het gaat zaken als mensen, dieren en dingen maar ook gevoelens, tijdsaanduidingen, gebeurtenissen en denkbeeldige personen of zaken (verliefdheid, week, botsing).