Havo 5 1.05 Les over tekstverbanden en signaalwoorden

5 havo
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5 havo

Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag

  • Theorie: tekstverbanden en signaalwoorden
  • Quiz via LessonUp (oefenen)
  • Tekstverklaring 1.3 en (huiswerk) opdrachten bespreken
  • Woordenschat opdrachten 1.3 bespreken

  • Start lezen tekst 1.4

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
De les gaat vandaag over:
- Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen. 
  • Ik kan aangeven welk tekstverband er hoort bij een signaalwoord. 
  • Ik kan de samenhang in een tekst herkennen door tekstverbanden uit de tekst te halen. 

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 5 - Tekstslide

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.

Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke tekstverbanden?
Mooie monumenten of kunstwerken, zoals bij de Italianen zie je hier nauwelijks.
A
Toelichtend en samenvattend
B
Toelichtend en concluderend
C
Vergelijkend en samenvattend
D
Vergelijkend en concluderend

Slide 11 - Quizvraag

Welke tekstverbanden?
Die regels zijn nodig om ongein tegen te gaan, maar ook voor goede doelen.
A
Tegenstellend en opsommend
B
Opsommend en doel/middel
C
Doel/middel en tegenstellend
D
Redengevend en tegenstellend

Slide 12 - Quizvraag

Welke tekstverbanden?
Als er al zoveel vastligt, waarom laat een nieuw ontwerp dan op zich wachten?
A
Redengevend en vergelijkend
B
Oorzakelijk en vergelijkend
C
Voorwaardelijk en vergelijkend
D
Voorwaardelijk en redengevend

Slide 13 - Quizvraag

Welke tekstverbanden?
Hij gaat liever fietsen, terwijl zij liever een boek leest en gaat joggen.
A
Tegenstellend
B
Chronologisch
C
Tegenstellend en opsommend
D
Chronologisch en opsommend

Slide 14 - Quizvraag

Welke signaalwoorden?
Als hij een rimpel krijgt over tien jaar, dan is dat dus zo veranderd.
A
dan / dus
B
over tien jaar / dan / dus
C
over tien jaar / dan / dus / zo
D
Als / over tien jaar / dan / dus / zo

Slide 15 - Quizvraag

Welke signaalwoorden?
Ze aten niet alleen meer de blaadjes, maar ze aten nu ook de wortels.
A
maar / nu
B
maar / ook
C
niet alleen maar ook / nu
D
niet alleen / maar

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden van conclusie?
A
ten eerste, bovendien
B
dus, kortom
C
maar, echter
D
zoals, zo

Slide 17 - Quizvraag

Het signaalwoord 'al met al' hoort bij...
A
Tijd (Chronologie)
B
Samenvatten
C
Reden
D
Voorwaarde

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor een argument?
A
Dus, daarom
B
Kortom, al met al
C
Want, immers
D
Ook, bovendien

Slide 19 - Quizvraag

Vragenrondje
wat is jou nog niet duidelijk?

Slide 20 - Tekstslide

Ik heb de uitleg:
A
niet begrepen
B
beetje begrepen
C
goed begrepen
D
heel goed begrepen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Volgende les
--> je neemt je leesboek mee;
--> je neemt je reader poëzie mee; Maken en bespreken gedicht 1.3
--> je neemt je laptop mee.

Slide 25 - Tekstslide