Op reis? ‘Pff, liever thuis met een permanént vakantiegevoel’

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Gesprek reizen
- Kennistoetsje tekstverbanden + signaalwoorden
- Instructie of aan de slag met de tekst 
- Werken aan de tekst 
- Plusopdracht of nieuwe tekst schrijven zoeken 
- Nakijken of bespreken
-  Evaluatie 

Slide 2 - Tekstslide

Welke landen staan nog hoog op jullie lijstje om te bekijken?

Slide 3 - Open vraag

Kun je het je voorstellen dat je nooit meer op vakantie zou willen?
Ja
Nee

Slide 4 - Poll

Noem een reden om op vakantie te gaan.

Slide 5 - Open vraag

Noem een reden om niet op vakantie te gaan.

Slide 6 - Open vraag

Quiz tekstverbanden en signaalwoorden 

Slide 7 - Tekstslide

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord is geen signaalwoord voor tegenstelling?
A
integendeel
B
echter
C
tegenover
D
maar

Slide 9 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
wellicht
B
ten slotte
C
even als
D
denk aan

Slide 12 - Quizvraag

Welke signaalwoorden zie je in de volgende zin:

Ik ga vroeg naar huis, zodat ik eerst kan leren en daarna naar het feestje kan.
A
zodat
B
zodat, eerst
C
zodat, eerst, daarna
D
zodat, eerst, en, daarna

Slide 13 - Quizvraag

Welke signaalwoorden zie je in de volgende zin:

Als je gaat schrijven, dan moet je eerst een titel bedenken om te kunnen beginnen.
A
Als
B
Als, dan
C
Als , dan , om
D
Als, dan, om te

Slide 14 - Quizvraag

Welke signaalwoorden zie je in de volgende zin:

Kortom, dat is de beste oplossing, maar moeilijk uitvoerbaar.
A
kortom
B
maar
C
kortom, maar
D
kortom, dat, maar

Slide 15 - Quizvraag

Chrono-
logisch
Conclu-
derend
Reden-
gevend
Opsom-
mend
Oorza-
kelijk
Dus
Daardoor
Dadelijk
omdat
Niet alleen...
maar ook 
dankzij
Bovendien
terwijl

Slide 16 - Sleepvraag

Wat nu? 
- Quiz ging niet goed? Meedoen met uitleg

- Quiz ging goed? Werken aan de tekst

Maak de opdrachten bij het stuk 'Tijdens' en 'Nadien'.  Iedereen schrijft de antwoorden in zijn/haar schrift of device. 
- Plusopdracht of nieuwe tekst schrijven zoeken
- Nakijken of bespreken

Slide 17 - Tekstslide

Jouw groepje is klaar? 
- Plusopdracht ophalen bij de tekst 

OF

- Nieuwe zakelijke tekst schrijven zoeken uit het boekje schrijfvaardigheid

Slide 18 - Tekstslide

Iedereen is klaar? 
- Nakijken van de antwoorden (online) 

 of

- Bespreken van de antwoorden met mij in de klas

Slide 19 - Tekstslide

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 20 - Tekstslide

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.

Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Iedereen is klaar? 
- Nakijken van de antwoorden (online) 

 of

- Bespreken van de antwoorden met mij in de klas

Slide 25 - Tekstslide

Wat nu? 
- Quiz ging niet goed? Meedoen met uitleg

- Quiz ging goed? Werken aan de tekst

Maak de opdrachten bij het stuk 'Tijdens' en 'Nadien'.  Iedereen schrijft de antwoorden in zijn/haar schrift of device. 
- Plusopdracht of nieuwe tekst schrijven zoeken
- Nakijken of bespreken

Slide 26 - Tekstslide

Jouw groepje is klaar? 
- Plusopdracht ophalen bij de tekst 

OF

- Nieuwe zakelijke tekst schrijven zoeken uit het boekje schrijfvaardigheid

Slide 27 - Tekstslide

Plusopdracht
De schrijfster heeft een bijzondere stijl. Ze maakt gebruik van sarcasme, opsommingen, overdrijvingen en gekke vergelijkingen. 

Geef per item twee voorbeelden (citaten) uit de tekst. 


Slide 28 - Tekstslide

1. Niet alleen ... maar ook is een opsommend verband
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

2. Vanwege is een signaalwoord voor een redengevend verband.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

3. Als .... dan zijn signaalwoorden bij een voorwaardelijk verband
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

4. Eenvoudigweg betekent
A
op de eenvoudige weg
B
makkelijk te bereiken
C
gewoon, zomaar
D
lastig

Slide 32 - Quizvraag

5. Een lans breken voor betekent...
A
Iemand pijn doen
B
Het voor iets of iemand opnemen
C
Proberen iets goed te maken
D
Iets breken

Slide 33 - Quizvraag

6. Wat betekent verkwikkend?
A
Verfrissen/ goed doen
B
iemand verlinken
C
Praten over een leuk onderwerp
D
gezelligheid

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk: 
- Woordenschat: woorden van deze les leren 

- Leesvaardigheid: lezen uit je boek 

- Spreekvaardigheid: pitch voorbereiden 

- Schrijfvaardigheid: zakelijke tekst uitkiezen uit de reader 

Slide 35 - Tekstslide