5.1 Verschillen tussen mensen

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid
Voorkennisvragen
1. Waaruit bestaat DNA?
2. Wat is een gen?
3. Hoeveel procent van jouw DNA komt overeen met dat van je vader?
4. Wat gebeurd er met de chromosomen tijdens de meiose?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid
Voorkennisvragen
1. Waaruit bestaat DNA?
2. Wat is een gen?
3. Hoeveel procent van jouw DNA komt overeen met dat van je vader?
4. Wat gebeurd er met de chromosomen tijdens de meiose?

Slide 1 - Tekstslide

Kenmerken hoofdstuk
  • Oefenen-oefenen-oefenen van genetische vraagstukken (paragraaf 3 en 4)
  • Herhaling van stof uit de derde.
  • Grijpt terug op hoofdstuk Cellen 

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen

Slide 3 - Tekstslide

Doel 5.1 
Je leert hoe omgeving en erfelijkheid de waarneembare eigenschappen van een organisme bepalen.


Slide 4 - Tekstslide

Bekende begrippen
Eerst wat herhaling van stof uit Hoofdstuk 2 en 4

Slide 5 - Tekstslide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 6 - Tekstslide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).

Slide 7 - Tekstslide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 8 - Tekstslide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA.

Slide 9 - Tekstslide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 10 - Tekstslide

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 11 - Tekstslide

Nieuwe begrippen

Slide 12 - Tekstslide

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elke chromosoom één.

Slide 13 - Tekstslide

Allel
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties. 

Slide 14 - Tekstslide

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.
Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom. 

Slide 15 - Tekstslide

Begrippen oefenen
De opdracht: Maak biologische kloppende zinnen met 2 begrippen waaruit blijkt wat de relatie is tussen beide begrippen
Bijvoorbeeld:
koe - gras: een koe eet gras
koe - staart: een staart is een lichaamsdeel van een koe (niet: een koe heeft een staart)

Slide 16 - Tekstslide

Begrippen oefenen
Chromosoom - DNA
DNA - gen
Chromosoom - diploïd
Homoloog - gen
Gen - allel
Haplotype - chromosoom
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.

Slide 18 - Tekstslide

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, waarneembare eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu.

Slide 19 - Tekstslide

G/Fenotype
Veel eigenschappen worden deels door je genen en deels door je leefstijl of omgeving (milieu) bepaald.

Bijvoorbeeld: krullend haar/ suikerziekte.

Slide 20 - Tekstslide

Doel 5.1 
Je hebt geleerd hoe omgeving en erfelijkheid de waarneembare eigenschappen van een organisme bepalen.

Slide 21 - Tekstslide

Begrippen 5.1 
DNA, chromosomen, milieu, leefstijl, fenotype, genotype, genoom, mutaties, allelen, haplotype

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide