In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid
Slide 1 - Tekstslide
Quizvragen (voor)kennis over Erfelijkheid
Slide 2 - Tekstslide
Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf. Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide
Slide 3 - Quizvraag
Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
Slide 4 - Quizvraag
Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een effen vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een effen vacht.
Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr
Slide 5 - Quizvraag
R = gevlekt, r = ongevlekt
P:
Geslachtscellen:
Kruisingsschema
Slide 6 - Tekstslide
Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden
Slide 7 - Quizvraag
Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen
Slide 9 - Tekstslide
5.1 Leerdoelen en begrippen
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan.
Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).
Slide 13 - Tekstslide
Gen
Stukje van een DNA-molecuul.
Codeert voor één eiwit.
Slide 14 - Tekstslide
Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA (37 genen).
Slide 15 - Tekstslide
Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)
Slide 16 - Tekstslide
Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen.
Er zitten dezelfde genen op
Slide 17 - Tekstslide
5.1 Verschillen tussen mensen
- Al het DNA samen vormt je genoom, dit bestaat uit zo'n 3,1 miljard nucleotiden (A, T, C, G)! (per cel)
- Samen coderen zij voor +/- 20.000 genen
- Er zijn veel overeenkomsten tussen mensen, maar er is ook veel variatie. Iedereen is UNIEK!
Hoeveel kom je eigenlijk overeen met andere mensen?
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
5.1 Verschillen tussen mensen
We verschillen dus maar voor 0,1% van elkaar.
Dit lijkt weinig, maar het menselijk genoom bestaat uit drie miljard basenparen --> 0,1% is dus gelijk aan 3 miljoen basenparen.
Deze verschillende basenparen vormen de basis voor alle variatie in eigenschappen tussen mensen;
zoals Oogkleur, Haarstructuur, Bloedgroep, Intelligentie
Slide 20 - Tekstslide
Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elk homoloog chromosoom één.
Slide 21 - Tekstslide
Allel
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties.
Slide 22 - Tekstslide
Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.
Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom (2 x 23).
Slide 23 - Tekstslide
Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.
Slide 24 - Tekstslide
Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 'waarneembare' eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu (bijv. leefstijl, omgeving)
Slide 25 - Tekstslide
Fenotype
Veel eigenschappen worden deels door je genen en deels door je leefstijl of omgeving (milieu) bepaald.