Terugblik:
1e persoon enkelvoud: ik.
- staat voor de persoon die praat.
2e persoon enkelvoud: je/jij en u.
- staat voor de persoon tegen wie je praat.
3e persoon enkelvoud: hij, zij, het.
- staat voor iemand of iets anders.
Vooruitblik:
Maken de opdrachten in je werkboek van spelling.