In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
De uiteenzetting
- Objectief
- Veel feiten
- Uitleggen
Slide 1 - Tekstslide
Aan het einde van deze les...
...weet je welke tekststructuren voorkomen bij een uiteenzetting.
...weet je hoe het bouwplan van een uiteenzetting eruitziet.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
De belangrijkste schrijfdoelen en tekstsoorten zijn:
informeren/uiteenzetten → uiteenzetting
overtuigen → betoog
beschouwen/opiniëren → beschouwing
Slide 5 - Tekstslide
verschil
Uiteenzetting
de schrijver wil dat je begrijpt hoe iets in elkaar zit;
een tekst waarin de schrijver iets uitlegt, beschrijft of verklaart.
Betoog
de schrijver wil dat je zijn standpunt overneemt;
een tekst waarin de schrijver een mening geeft en die met argumenten onderbouwt.
Beschouwing
de schrijver wil dat je over een kwestie nadenkt, je eigen mening vormt;
een tekst waarin de schrijver een vraagstuk van verschillende kanten belicht.
Slide 6 - Tekstslide
betoog
beschouwing
uiteenzetting
bevat vooral feiten, onderzoeksgegevens
bevat meerdere interpretaties, opinies
eigen mening staat centraal
is geschreven in zakelijke/beschrijvende stijl
is grotendeels objectief, deels subjectief
legt je mogelijke verklaringen voor
kan ook aanzetten tot actie
is in een erg persoonlijke stijl geschreven
eindigt met een duidelijke conclusie
eindigt met een samenvatting
Slide 7 - Sleepvraag
Wat is een tekststructuur?
A
Is de opbouw van de alinea's in een tekst
B
Is een manier om een tekst in te delen.
Slide 8 - Quizvraag
Pak het boek Op Niveau Nederlands
Zoek voor de komende vragen de informatie op in het boek vanaf bladzijde 141
Slide 9 - Tekstslide
Mogelijke structuren uiteenzetting Welke tekststructuren zijn geschikt voor het schrijven van een uiteenzetting?
Slide 10 - Open vraag
Wanneer is een tekst met een voordelen-en-nadelenstructuur wel een uiteenzetting? Wanneer is er sprake van een betoog?
Slide 11 - Open vraag
Wanneer is er in een tekst met een vroeger-en-nu-(toekomst)structuur sprake van een uiteenzetting? Wanneer is er sprake van een beschouwing? Wanneer is er sprake van een betoog?
Slide 12 - Open vraag
Een tekst met een probleem-en-oplossingstructuur is meestal een betoog of een beschouwing. Wanneer is er bij deze structuur toch sprake van een uiteenzetting?
Slide 13 - Open vraag
Wanneer is er in een tekst met een verschijnsel-en-verklaringstructuur sprake van een uiteenzetting? Wanneer is er sprake van een beschouwing? Wanneer is er sprake van een betoog?
Slide 14 - Open vraag
Wanneer is er in een tekst met een verschijnsel-en-besprekingstructuur sprake van een uiteenzetting? Wanneer is er sprake van een beschouwing? Wanneer is er sprake van een betoog?
Slide 15 - Open vraag
Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
bewering-en- argumentstructuur
C
verschijnsel-en-verklaringsstructuur
D
verschijnsel-en-besprekingstructuur
Slide 16 - Quizvraag
Welke tekststructuur past niet bij de beschouwing?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
bewering-en-argumentatiestructuur
C
verschijnsel-verklaringsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur
Slide 17 - Quizvraag
Welke tekststructuur kun je bij een uiteenzetting EN bij een beschouwing gebruiken?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verschijnsel-en-verklaringstructuur
C
vroeger-en-nu-structuur
D
bewering-en-argumentenstructuur
Slide 18 - Quizvraag
Welke tekststructuur herken je door een opsomming van positieve en negatieve kanten van een verschijnsel in de tekst?
A
bewering-en- argumentstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
voordelen-en-nadelenstructuur
D
verschijnsel-en-verklaringstructuur
Slide 19 - Quizvraag
Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?
Is het handig om een griepprik te halen?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verschijnsel-en-verklaringstructuur
C
verschijnsel-en-besprekingstructuur
D
voordelen-en-nadelenstructuur
Slide 20 - Quizvraag
Welke tekststructuur past het best bij een tekst over de toename van het aantal verkeersongelukken?
A
voordelen-en nadelenstructuur
B
bewering-en-argumentatiestructuur
C
verschijnsel-en-verklaringstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur
Slide 21 - Quizvraag
Welke tekststructuur past het best bij een tekst over het wonderbaarlijke herstel van de economie?
A
verschijnsel-en-verklaringsstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
verschijnsel-en-besprekingstructuur
D
bewering-en-argumentatiestructuur
Slide 22 - Quizvraag
Waar of niet waar: een tekst kan altijd maar één tekststructuur bevatten.
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Huiswerk: maak het invulschema.
Gebruik de informatie uit het boek (blz. 141 - 146)