H7 - les 6

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen.
  • Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens correct moet gebruiken.
  • Ik kan iets vertellen over mijn leeservaringen tot nu toe.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Hoofdletters en leestekens
  • Maken H7, paragraaf 4 
  • Leesautobiografie
  • Verder lezen in je boek

Slide 3 - Tekstslide

H7 Spelling
  • Herhaling alle onderdelen uit de   onderbouw
  • Per week 2 paragrafen
  • Doe je actief mee in de les, dan         heb je weinig huiswerk.
  • Eind van het hoofdstuk bezemles

Slide 4 - Tekstslide

Paragraaf 4
Hoofletters en leestekens

Slide 5 - Tekstslide

Waarom hoofdletters en leestekens?

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters
1  Aan het begin van een zin
    Let op: als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord          een hoofdletter:
- ’t Zal koud zijn in ’t water als ’t vriest.
Let goed op met het gebruik van hoofdletters in zinnen met een directe rede:
- ‘Als ik hier druk,’ zei cabaretier Toon Hermans, ‘doet het daar pijn.’
- ‘Ik krijg voor mijn verjaardag een scooter’, zei Noa. ‘Straks kan ik met mijn vriendin Irma achterop naar school rijden.’

2  Bij persoonsnamen: als bij een achternaam met voorvoegsels geen voornaam of voorletter +         staat, schrijf je het eerste voorvoegsel met een hoofdletter; anders met een kleine letter:
- Hans van der Zande; H. van der Zande; de heer Van der Zande; Els van der Zande-de Laat





Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters
3  Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten:
- Roda JC, Rode Kruis, Elsevier, Nederlandse Spoorwegen

4  Bij (afleidingen van) aardrijkskundige namen, bij namen van merken, historische                                   gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en 
     films:
- Aruba, Zuid-Beveland, het rijke Westen, Amsterdam-Noord, Frans, Engelsman, Samsung, de Tweede Wereldoorlog, Vondelkade, de Grote Beer, de Sint-Bavokerk, Kerstmis (maar informeel: kerst), Suikerfeest, Moederdag, De donkere kamer van Damokles, De terugkeer van de wespendief




Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters  NIET
  1.  soorten: een glaasje bordeaux, een stukje camembert
  2.  historische periodes: de middeleeuwen, het rationalisme
  3.  afleidingen van feestdagen: kerstboom, paasvakantie
  4.  maanden: juli, december
  5.  dagen: woensdag
  6.  jaargetijden: lente
  7.  windstreken: het noorden, het zuidwesten
  8.  religies en afleidingen ervan: christendom, islam, gereformeerden, katholiek, hindoeïstisch











Slide 9 - Tekstslide

Leestekens
Hoofdletters en leestekens maken een tekst overzichtelijker. Alle regels voor de spelling en interpunctie (leestekens) steeds weer opzoeken kost veel tijd. 


1  Punt
- aan het eind van een mededelende zin: Jos was blij dat het bijna weekend was.
- bij afkortingen: G.L. Durlacher, enz., m.a.w.

Let op:
- Schrijf initiaalwoorden (pc, NS, vwo) en letterwoorden (TROS, pin, havo) zonder punten
- Schrijf maten en gewichten zonder punt: mg, dm, cl







Slide 10 - Tekstslide

Leestekens
2  Vraagteken
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een letterlijk gestelde vraag:
- Is er een tijd van komen en een tijd van gaan?
- ‘Wie speelt de hoofdrol in de laatste James Bondfilm?’ vroeg Roger.

Let op: in de indirecte rede gebruik je dus geen vraagteken:
- Roger vroeg wie de hoofdrol speelt in de laatste James Bondfilm.







Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
3  Uitroepteken
Een uitroepteken gebruik je aan het eind van een zin met een bevel of uitroep:
- Pas op voor zakkenrollers!
- ‘Geweldig gedaan. Wat een prachtig resultaat!’

Let op: zet nooit meer dan één uitroepteken.







Slide 12 - Tekstslide

Leestekens
4  Komma
voor en na een bijstelling:
- Lucky Luke, de bekende stripfiguur, schiet sneller dan zijn schaduw.

tussen twee persoonsvormen:
- Als Luke in de strip even uitrust, geeft zijn paard Jolly Jumper commentaar.

tussen de onderdelen van opsommingen, maar niet voor ‘en’:
- Joe, William, Jack en Averell Dalton zijn bekende schurken uit die strip.











Slide 13 - Tekstslide

Leestekens
4  Komma
voor of na een aanspreking of een tussenwerpsel:
- Hé, Rataplan, ga eens uit de weg, domme hond!

(in lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint:
- De Daltons zijn gearresteerd, omdat ze weer eens een bankoverval hebben gepleegd.










Slide 14 - Tekstslide

Leestekens
5 Puntkomma
Een puntkomma betekent en. Op deze plaatsen zet je een puntkomma:

tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen:
- De afgelopen winter was nogal streng; met name in januari heeft het flink gevroren.

tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat:
- Een vakantie in de tent van Eurocamp heeft diverse voordelen: u verblijft op een camping met 4 of 5 sterren; er staat een compleet ingerichte tent voor u klaar; onze eigen medewerkers zijn aanwezig om u te helpen; er zijn geen kosten voor schoonmaak of borg; de prijs is altijd redelijk.












Slide 15 - Tekstslide

Leestekens
6  Dubbele punt
om een opsomming aan te kondigen:
-Ons bungalowpark is van alle gemakken voorzien: een kampwinkel, ontbijtservice en diverse restaurants.
om een verklaring aan te kondigen:
-Op Utrecht Centraal zijn honderden reizigers gestrand: als gevolg van hevige sneeuwval rijden veel treinen niet.
om de directe rede aan te kondigen:
-De minister zei bij zijn aftreden: 'Ik vertrek om het ambt van minister niet te belasten.'
Let op: na een dubbele punt volgt geen hoofdletter, behalve bij de directe rede.
















Slide 16 - Tekstslide

Leestekens
7  Aanhalingsteken
Bij een citaat:
- De roman De avonden van Gerard Reve eindigt met de beroemde zin ‘Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap’.

Bij een directe rede:
- ‘Het wordt tijd voor internationale onderhandelingen’, merkte de diplomaat op.
- ‘Dan moeten we een aantal regeringsleiders uitnodigen’, zei de president. ‘Op ministerieel niveau bereiken we niet wat we willen.’
In deze twee zinnen hoort de komma niet bij de gesproken tekst; die staat dus buiten de aanhalingstekens.





















Slide 17 - Tekstslide

Leestekens
7  Aanhalingsteken
In de volgende zinnen horen het vraagteken, het uitroepteken en de komma’s wel bij de gesproken tekst. Daar staan ze binnen de aanhalingstekens.
- ‘Ik denk,’ zei de diplomaat, ‘dat het tijd wordt voor internationale onderhandelingen.’
- De president vroeg: ‘Moeten we een aantal regeringsleiders uitnodigen?’
- ‘Moeten we een aantal regeringsleiders uitnodigen?’ vroeg de president.

Om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal, bijvoorbeeld bij ironie:
- Dat de bouw van de muur langs de grens met Mexico niet opschiet, is het zoveelste ‘succes’ van de Amerikaanse president.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
- Schrijf je ‘onmiddellijk’ met twee d’s en twee l’en?



















Slide 18 - Tekstslide

Leestekens
9 Beletselteken (drie puntjes)
Om een onderbreking of een pauze aan te geven:
- Ja, jij beweert dat nu wel, maar … hoe kan ik weten of het waar is?

Aan het eind van een zin die niet af is; soms kan de lezer de zin zelf aanvullen:
Er zijn daar talloze sportartikelen te koop: tennisrackets, hockeysticks, ski’s ...

Om onvolledige citaten aan te duiden. Dat gebruik je bijvoorbeeld als je op het examen zinnen moet citeren:
- ‘Het zou (…) rond 1820.’ (regels 300-306)


















Slide 19 - Tekstslide

Leestekens
7  Aanhalingsteken
Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
- Schrijf je ‘onmiddellijk’ met twee d’s en twee l’en?

8 Haakjes
Informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld, plaats je tussen ronde haakjes:
- Volgens het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut) vormt de opwarming van de aarde een groot probleem.
Haakjes kun je beter zo min mogelijk gebruiken, want ze verstoren vaak de lopende tekst.



















Slide 20 - Tekstslide

s avonds is het in het noorden van frankrijk
later donker dan in zuid frankrijk

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

maken
Nieuw Nederlands (online)
Cursus 7 Spelling, par. 4 (hoofdletters en leestekens):  5 opdr. naar keuze

Slide 23 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Meervoud
  • Maken H7, paragraaf 5 
  • Leesautobiografie
  • Verder lezen in je boek

Slide 24 - Tekstslide

H7 Spelling
  • Herhaling alle onderdelen uit de   onderbouw
  • Per week 2 paragrafen
  • Doe je actief mee in de les, dan         heb je weinig huiswerk.
  • Eind van het hoofdstuk bezemles

Slide 25 - Tekstslide

Paragraaf 5
Meervoudsvormen

Slide 26 - Tekstslide

Meervoud
Meervoud op -s
Schrijf de -s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft:
- dominees, garages, goeroes, kolibries, logés, oevers

Schrijf om uitspraakproblemen te voorkomen ’s:
bij afkortingen: vwo’ers, dvd’s, wc’tje

In woorden die eindigen op a, i, o, u, y, de klinkers uit het ezelsbruggetje: ik hou van ys → ’s:
- taxi’s, piano’s, paraplu’s, lama’s, jury’s
   Maar: etuis, bureaus, milieus, jockeys, cowboys, essays; hier is geen uitspraakprobleem.



Slide 27 - Tekstslide

Meervoud
Meervouden met -en
Schrijf -en aan het woord vast: klanten, paarden, wensen

Let op:
klinkerweglating:                         verhoor – verhoren
medeklinkerverandering:         bies – biezen; laars – laarzen
Maar:                                                   fotograaf – fotografen
medeklinkerverdubbeling:      stok – stokken
Maar: als een woord eindigt op een onbeklemtoonde -es, -et, -ik, -it, verdubbelt de laatste medeklinker niet: kievit – kieviten, stommerik – stommeriken, luiwammes – luiwammesen






Slide 28 - Tekstslide

Meervoud
Woorden op -ie
Woorden op -ie krijgen soms een -s (provincies, families), maar in andere gevallen een -n (poriën) of -en (industrieën). 

Voor meervouden op -n of -en is de regel:
klemtoon op -iemeervoud met -ën: industrie – industrieën
klemtoon niet op -iemeervoud met -n; trema op de e die er al staat: porie – poriën








Slide 29 - Tekstslide

Meervoud
Meervouden met -s of -en en -s of -n
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s en met -en (sponsors – sponsoren, zoons – zonen) of -s en -n (gemeentes – gemeenten, methodes – methoden).

Woorden op -ee
Bij woorden op -ee met een meervoud op -s schrijf je de -s aan het woord vast: chimpansees, dictees. 
Bij een meervoud op -en komt er een trema op de -e van de uitgang -en: ideeën, moskeeën.








Slide 30 - Tekstslide

Meervoud
Meervouden met -eren
Een beperkt aantal woorden heeft een meervoud op eren: ei – eieren, rund – runderen.
Vreemde meervoudsvormen

Oorspronkelijk Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen, maar niet altijd:
- basis – bases of basissen
- datum – data of datums
- medium – media; alleen als het een tussenpersoon betreft: mediums
- antibioticum – antibiotica
- chemicus – chemici









Slide 31 - Tekstslide

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
menus, jongens, café's
B
buggys, Anne's fiets, financiën
C
cafés, 's avonds, menu's
D
ideeën, havikken, data

Slide 32 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
industrieën, auto's, fotografen
B
dvd's, fotograven, laarzen
C
logee's, dictees, cadeaus
D
enquêtes, cd's, vakantie's

Slide 33 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
video's, skiongeluken, taxis
B
vwo, reünies, kopietjes
C
creëren, gecreëerd, creäties
D
lente's, coordinatoren, financiëen

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

maken
Nieuw Nederlands (online)
Hoofdstuk 7 Spelling, par. 4 en 5:  5 opdrachten naar keuze

Klaar? -> leesautobiografie (11 oktober inleveren) of verder lezen in je 
                   leesboek

Slide 36 - Tekstslide