5V Grieks 12-5 Medea proloog

Medea 
een tragedie 
van Euripides
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Medea 
een tragedie 
van Euripides

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag? 
Je werkt aan je tekstbegrip en vertaalvaardigheid 

  • Nakijken Medea t/m r. 81 
  • Stukje gezamenlijk vertalen 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vragen proloog
1. του (r. 67) : bepaald of onbepaald? 

2a. μέλλοι (r. 71): welke modus? 
2b μέλλοι (r. 71): verklaar de modus. 

3. Welke twee stilistisch middelen zien we in r. 72?

4a. βουλοίμην (r. 73): welke modus? 
4b. βουλοίμην (r. 73): verklaar de modus. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Vragen proloog
5. ἐξανέξεται (r. 74): dit werkwoord gaat met een acp. Wat is de A en wat is de P?  

6. Leg uit waarom Παλαιὰ καινῶν (r. 76) een antithese is.  

7. κοὐκ (r. 77): wat zien we hier? 

8. Geef uit deze passage een voorbeeld van een metafoor. 



Slide 6 - Tekstslide

Nieuwe ellende 
Maak vraag 9-12 op p. 24/25



Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Vragen proloog
9a. Ὄλοιτο (r. 74): wat is de modus? 
9b. Ὄλοιτο (r. 74): verklaar de modus. 





Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Taaleigen (hb p. 7)
T1: dativus meervoud op -αισιν (ipv -αις) en -οισιν (ipv -οις)

T9: elisie (-α -ε -ι -ο)
      τήνδε ἄγουσα ἐρημίαν > τήνδ᾽ ἄγουσ᾽ ἐρημίαν  

T10: lidwoord kan worden weggelaten 
         παλαιὸν τῶν οἴκων κτῆμα > παλαιὸν οἴκων κτῆμα

Slide 11 - Tekstslide

Taaleigen (hb p. 7)
T7b: ξύν = σύν
T7c = ἐς = εἰς

T8: crasis 
κοὐρανῷ = 



Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguren
S40: enjambement = een syntactische eenheid loopt over de versgrens heen

S16:  metafoor = vorm van beeldspraak waarbij alleen het beeld wordt genoemd.

S14: ironie = opmerking waarbij spottend iets anders naar voren wordt gebracht dan wat eigenlijk wordt bedoeld

Slide 13 - Tekstslide

Stijlfiguren
S10: ellips = het weglaten van woorden (meestal vorm van εἰμι)

S4: antithese = tegenstelling (Παλαιὰ καινῶν)



Slide 14 - Tekstslide

Vragen proloog
1. Παλαιὸν οἴκων κτῆμα (r. 49): wie wordt hiermee bedoeld? 

2. Geef van de volgende werkwoordsvormen de tijd en les uit waarom deze tijd gebruikt is: 
- ἐκβέβηκ' (r. 56)
- ὑπῆλθε (r. 57) 
- παύεται (r. 59)

3. Maak vraag p. 5-8

Slide 15 - Tekstslide