samenvatting Commercieel H3+H4

Economie & ondernemen
commercieel
marketing & sales

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommercieelMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Economie & ondernemen
commercieel
marketing & sales

Slide 1 - Tekstslide

Centraal staat het aanbod van de retailer.


                                   



Assortiment: het geheel aan producten dat een winkel verkoopt.
De producten, 
ofwel de goederen en diensten

Slide 2 - Tekstslide

Factoren waarvan de keuze van het assortiment afhankelijk is zijn onder andere:
  • soort zaak (winkel)
  • prijsklasse
  • wel of geen eigen merken

Vaak is er sprake van een bepaald verband tussen de verschillende producten.             

Bijvoorbeeld: 
consumptieverwantschap

Slide 3 - Tekstslide

Productgroep             

Assortiment: bestaat meestal uit een aantal productgroepen


een verzameling van soortgelijke producten
Breedte
geeft het aantal productgroepen aan 
(breed of smal)
Diepte
geeft het aantal producten per productgroep aan 
(diep of ondiep)
Hoogte
geeft het prijsniveau van het assortiment aan
Consistentie
consistent: de producten hebben overeenkomsten met elkaar
inconsistent: geen samenhang, overeenkomst tussen de producten
Lengte
geeft aan hoeveel producten in het assortiment zitten
(lang of kort)

Slide 4 - Tekstslide

Soorten goederen:
  • convenience goods
  • shopping goods
  • specialty goods


alledaagse goederen
goederen die je minder vaak koopt
goederen waar je veel moeite doet voordat je ze aanschaft
Is ...% van het totale assortiment
Zorgt voor ....% van de omzet
Kernassortiment
20
80
Randassortiment
80
20
bestaat uit de belangrijkste productgroepen in de winkel.
minder belangrijke productgroepen in de winkel, het is een aanvulling op het kernassortiment.

Slide 5 - Tekstslide

Wisselen randassortiment:
  • winstmarge verhogen
  • imagoverandering
  • concurrentiepositie
  • nieuwe producten
 

Impulsartikel
Rage-product
Trendproduct
Follow-up product
Complementaire producten
Concurrerende producten
artikel dat je niet van plan was te kopen, maar zodra je het ziet schaf je het toch aan
een product dat een korte tijd heel populair is en door veel mensen wordt gekocht
producten die passen bij een ontwikkeling die langer gaande is
deze producten kunnen zonder elkaar niet worden gebruikt
deze gebruik je meestal samen
deze producten kunnen andere producten in jouw assortiment vervangen

Slide 6 - Tekstslide

Merken:
  • woordmerk
  • beeldmerk
  • kleuren
  • geuren

  • A-, B-, C-merken
  • Fabrieksmerk
  • Huismerk 
 

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdstuk 4   

Kostprijs
Inkoopprijs
Verkoopprijs
Consumentenprijs
wat kost het om een product te maken?
wat kost het om een product in te kopen?
wat vraag het bedrijf voor een product bij de verkoop?
wat betaald een consument voor het product?
PRIJS

Slide 8 - Tekstslide

Afzet = het aantal producten wat je verkoopt

Omzet = afzet x verkoopprijs

Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs (of kostprijs)

Slide 9 - Tekstslide

Van omzet naar winst:
Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde 

Nettowinst = Brutowinst - Bedrijfskosten



Slide 10 - Tekstslide

Hoofdstuk 4   

Kostprijs
Netto-verkoopprijs
Bruto-verkoopprijs
wat kost het om een product te maken?
wat vraag het bedrijf voor een product bij de verkoop? Dus: exclusief btw
wat betaald een consument voor het product? Dus: inclusief btw
BTW

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdstuk 4   


Adviesprijs
Bodemprijs
Consumentenprijs
Inkoopprijs
Prijsbinding
Prijsdrempel
Psychologische prijs

wat kost het om een product in te kopen?
advies van de leverancier voor een bepaalde prijs, winkelier mag hier vanaf wijken
wat betaald een consument voor het product? Dus: inclusief btw
Prijsbegrippen
laagste prijs waarvoor een product verkocht mag worden
vaste prijs door producenten aan winkeliers
ondergrens en bovengrens van een product (kwaliteit heeft hiermee te maken)
laten denken dat de prijs wel meevalt €1,99 ipv €2,01

Slide 12 - Tekstslide