In periode 4 moet je weer een fictieopdracht inleveren (morgen uitleg)
Zoek alvast een C- of D-boek om te lezen in de mediatheek, bibliotheek (online reserveren of e-book) of bestel een boek bij de (online) boekhandel.
Slide 2 - Tekstslide
Over taal hoofdstuk 6
Woorden uit de media
Taalverandering
Slide 3 - Tekstslide
Taalverandering
Het Nederlands van nu is anders dan het Nederlands van een eeuw geleden. Vroeger kende het Nederlands bijvoorbeeld net zo veel naamvallen als het Duits. Je ziet dat nog in sommige vaste woordgroepen, zoals:
heer des huizes, plek des onheils
Koninkrijk der Nederlanden, in naam der wet
op den duur, uit den boze
Ook waren er meer klankveranderende werkwoorden. Zo zei je niet ik lachte, maar ik loech. En niet ik bakte, maar hij biek.
Slide 4 - Tekstslide
Taalverandering
Deze taalverandering gebeurt vanzelf. Zo blijft de taal passen bij de wereld waarin je leeft. Woorden verdwijnen en er komen nieuwe woorden bij.
Woorden verdwijnen uit de taal als je ze niet meer gebruikt. Dat kan verschillende oorzaken hebben:
Sommige woorden verwijzen naar dingen die je niet meer kent, zoals porder. Dat was iemand die langs de huizen ging om de mensen wakker te maken toen er nog geen wekkers waren.
Sommige woorden raken uit de mode. Je opa vond iets mieters, je vader zei misschien gaaf of cool en waarschijnlijk zeg je zelf inmiddels weer iets anders.
Slide 5 - Tekstslide
Taalverandering
Nieuwe woorden komen op verschillende manieren in de taal:
Nieuwe uitvindingen krijgen nieuwe benamingen. Twitteren bestond twintig jaar geleden nog niet.
Soms neemt het Nederlands woorden over uit andere talen. Voorbeelden van zulke leenwoorden zijn internet (uit het Engels), bureau (uit het Frans), sowieso (uit het Duits) en alcohol (uit het Arabisch).
In het Nederlands kun je nieuwe woorden maken door bestaande woorden samen te voegen tot een samenstelling, zoals wildbreien en plofkip.
Slide 6 - Tekstslide
Taalverandering
Soms kan de betekenis van een woord in de loop der tijd veranderen.
Vroeger betekende stout bijvoorbeeld niet ‘ondeugend’, maar ‘dapper’. En bij surfen denk je waarschijnlijk eerst aan internetten en pas later aan de watersport.
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht 4
Raad de betekenis van de volgende woorden. Zoek de betekenis online op. Zaten we een beetje in de buurt?
ijlebenen
snel lopen
anerie
stommiteit, domheid
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 4
Raad de betekenis van de volgende woorden. Zoek de betekenis online op. Zaten we een beetje in de buurt?
knuren
luieren
kargadoor
iemand die zware karren over hoge bruggen hielp duwen
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 4
Raad de betekenis van de volgende woorden. Zoek de betekenis online op. Zaten we een beetje in de buurt?
ladelichter
dief, oplichter
zemelaar
zeurpiet
Slide 10 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Over taal hoofdstuk 6
Maken opdracht 2 t/m 5
Slide 11 - Tekstslide
PW over taal 4 t/m 6
Woensdag 31 maart
Leren: woordenlijst (classroom) over taal hfst. 4 t/m 6
Alle behandelde theorie in over taal 4 t/m 6 (bekijk de LessonUp's nog een keer)