Herhalen DNA

DNA, instructie voor het leven
1. Bouw DNA, verschil met RNA

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

DNA, instructie voor het leven
1. Bouw DNA, verschil met RNA

Slide 1 - Tekstslide

celkern-chromosomen-DNA

Slide 2 - Tekstslide

Bouw DNA / RNA

1. Fosfaat-groep (P)
2. Suiker (desoxiribose/ribose)
3. Base (A, T, G, C, U)

BINAS
71 A/B/C

Slide 3 - Tekstslide

DNA
Basenparen

Slide 4 - Tekstslide

Hiernaast is een nucleotide te zien. Welke base zit er aan de nucleotide vast?

Slide 5 - Open vraag

Als een stuk DNA voor 24% bestaat uit guanine. Welk percentage is dan thymine?
A
24%
B
26%
C
48%
D
76%

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

DNA naar eiwit

1. Transcriptie
2. Translatie
3. Eiwitsynthese

Slide 8 - Tekstslide

Transcriptie
DNA > mRNA

Bij transcriptie zijn betrokken:
- RNA-polymerase
- Transcriptiefactoren
- Promotor
- Operator (repressor/activator)
- Terminator

Slide 9 - Tekstslide

Transcriptie
Om genexpressie te beinvloeden zijn er speciale gebieden op het DNA.

Promotor: gebied waar transcriptiefactoren en RNA-polymerase aan binden.
Operator: gebied waar repressor of activator aan kan binden.

Terminator: gebied waar RNA-polymerase loslaat van het DNA.

Slide 10 - Tekstslide

Transcriptie
Transcriptiefactoren binden aan een promotor.

RNA-polymerase bindt aan transcriptiefactoren.

Operator: door binding van repressor of activator kan DNA minder goed of makkelijker afgelezen worden.

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Transcriptie
Streng waar promotor aanwezig is is de coderende streng. 
Zelfs mogelijk dat bij ander gen de andere streng de coderende streng is.

RNA-polymerase werkt via matrijsstreng van 3' > 5' einde.
mRNA wordt gevormd van 5' > 3'.

Slide 13 - Tekstslide

Transcriptie
Het RNA dat nu gevormd is wordt ook wel pre-mRNA genoemd. 

Hierna vinden er bewerkingen plaats.
- Capping (kop-staart)
- Splicing (verwijderen introns en exons samenvoegen)

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video

RNA-processing
Aan de kop en aan de staart wordt bepaald eiwit toegevoegd. 

Voorkomt toevoegen/ verdwijnen nucleotiden.

Slide 16 - Tekstslide

RNA-processing
DNA bevat coderende delen (exons) en niet-coderende delen (introns).

Deze introns moeten verwijderd worden om een werkend eiwit te kunnen maken. 

Dit doet de spliceosoom door het proces 'splicing'.        BINAS 71E

Slide 17 - Tekstslide

Spliceosoom knipt introns uit pre-mRNA

Slide 18 - Tekstslide

RNA-processing
Waarom introns en exons?

Door verwijderen introns kunnen exons in verschillende volgorde in mRNA teruggeplaatst worden. 

Er kunnen dus meerdere versie van een eiwit gemaakt worden!
BINAS 71H




Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Translatie: Structuur tRNA
  • Enkelstrengs RNA
  • Baseparing op 4 plaatsen
  • 3 lussen
  • Triplet in 3’->5’ in lus 2
      = anticodon
    = complementair aan mRNA

Slide 22 - Tekstslide

Als de anti-codon van een tRNA GGC is. Welk aminozuur zit er aan dit tRNA molecuul?
A
Arginine
B
Glycine
C
Proline
D
Leucine

Slide 23 - Quizvraag

Bevat tRNA wel of geen tymine?
A
Wel, om complementair te kunnen zijn aan mRNA
B
Niet, het is vorm van RNA

Slide 24 - Quizvraag

Genexpressie
Reguleren of een gen tot expressie komt: 'aan' of 'uit' staat.

Geen genexpressie door:
1. DNA is opgerold door histonen
2. Repressor is aanwezig op operator
3. DNA-methylering (epigenetica)
4. Afwezigheid van transcriptiefactoren

(Er is een dominant allel aanwezig, is geen genregulatie)

Slide 25 - Tekstslide

genexpressie prokaryoten

Slide 26 - Tekstslide

Genregulatie eukaryoot
  • DNA regulatorgenen coderen voor transcriptiefactoren
  • RNA-polymerase kan alleen aan promotor binden als daar transcriptiefactoren aanwezig zijn
  • Regulatorgenen en transcriptiefactoren kunnen elkaar beïnvloeden
  • Cellen specialiseren

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

DNA-repairsysteem

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video