1. middelen met een therapeutische (genezende) werking - bijvoorbeeld een antibioticum, middelen met een profylactische (preventieve) werking - bijvoorbeeld een antimalariamiddel.
2. middelen die dienen om een diagnose te stellen - bijvoorbeeld oogdruppels die door de oogarts tijdens spreekuur worden gebruikt.
3. middelen die dienen om fysiologische functies bij de mens te herstellen, verbeteren of wijzigen - bijvoorbeeld een middel dat bij suikerziekte wordt gebruikt, bij een te hoog cholesterol of tegen te hoge bloeddruk.