Thema 5 hoofdstuk 3 vakantie P4A

Thema 5
Hoofdstuk 3 
Lezen
Bladzijde 134 boek
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 5
Hoofdstuk 3 
Lezen
Bladzijde 134 boek

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Tegenstelling:
Een tekstverband waarbij iets wordt gezegd of beweerd, waarna het tegenovergestelde wordt gezegd of beweerd.
Signaalwoorden:
(Al)hoewel, echter,aan de ene kant, in plaats van, maar, of, anders dan, in tegenstelling tot, weliswaar, daar staat tegenover dat, integendeel, toch, terwijl.

Slide 3 - Tekstslide

Oorzaak - gevolg
Een tekstverband dat aangeeft dat er iets gebeurd (de oorzaak) wat ervoor zorgt dat er vervolgens iets anders gebeurt (het gevolg).

lees de voorbeelden op bladzijde 136
Signaalwoorden
Daardoor, waardoor, door, dus, hierdoor, naar aanleiding van, vanwege, met als gevolg, dus, wegens, op het idee gebracht door.

Slide 4 - Tekstslide

Even herhalen
Een signaalwoord vertelt je wat de zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben.
Een signaal is een ander woord voor 'sein'of 'teken'. Het vertelt dat je op moet letten!
Door signaalwoorden begrijp je een tekst sneller!

Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden bij voorbeelden

bijvoorbeeld
voorbeeld
zoals
zo
een voorbeeld hiervan

Slide 6 - Tekstslide

Bij opsommingen
en, of, ook, verder
tenslotte
ten eerste, ten tweede, enz
daarnaast, bovendien

Slide 7 - Tekstslide

Bij een tegenstelling
maar, echter, hoewel
toch
in tegenstelling tot
tegenover


Slide 8 - Tekstslide

Bij vergelijkingen
zoals, netals, als
zo
evenals
dezelfde/hetzelfde
vergeleken met


Slide 9 - Tekstslide

Bij uitleg
omdat
want
daarom
namelijk
dat blijkt uit

Slide 10 - Tekstslide

Bij een samenvatting
samengevat
kortom
al met al
samenvattend

Slide 11 - Tekstslide

Bij een conclusie
dus
dat betekent
tot slot

Slide 12 - Tekstslide

Even oefenen
Je kent nu de theorie. De volgende dia's bevatten vragen die je moet maken.
succes!

Slide 13 - Tekstslide

1. Emine is vandaag ontzettend blij, ____________ haar zusje is vannacht geboren.
A
omdat
B
want
C
en
D
ook

Slide 14 - Quizvraag

2. Haar moeder zei eergisteren nog dat ze een paar weken geduld moest hebben, _______________
ineens was ze daar dan!
A
toch
B
want
C
en
D
maar

Slide 15 - Quizvraag

3. Emine heeft allerlei spulletjes voor haar zusje gekocht, ____________ kleertjes, een knuffeltje en
een speentje.
A
maar
B
ook
C
verder
D
zoals

Slide 16 - Quizvraag

4. Emines zusje heet Farah en ze hebben allebei _______________ kleur ogen
A
dezelfde
B
hetzelfde
C
net als
D
vergeleken met

Slide 17 - Quizvraag

5. Morgen neemt Emine beschuit met muisjes mee naar school, ______________ haar zusje Farah
geboren is.
A
want
B
maar
C
omdat
D
terwijl

Slide 18 - Quizvraag

6. ______________ laat ze haar hele klas een foto van het kleine meisje zien.
A
en
B
toch
C
bovendien
D
maar

Slide 19 - Quizvraag

Opdracht 3
Welk verband geeft het onderstreepte signaalwoord aan?

Slide 20 - Tekstslide

1. Een fiets vindt Marco maar een saai ding, maar auto’s hebben een speciaal plekje in zijn
hart.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag

2. Hij wil dolgraag automonteur worden, want zijn vader is dat ook.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 22 - Quizvraag

3. Op een dag wil hij een garage waarin hij auto’s, auto-onderdelen en banden verkoopt.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 23 - Quizvraag

4. Marco verkoopt het liefst van die snelle auto’s, zoals sportwagens.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag

5. Kortom, hij weet al helemaal wat hij in de toekomst wil gaan doen.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heb je deze les gemaakt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll