HNE Duits M3: Blok 2, wk 2, K2

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht!
Montag 13. november 2023
Herbst - Woche 46

Heute brauchst du: 
- dein Buch
- deinen Laptop

Slide 2 - Tekstslide

Wie geht es dir?
Gutenmorgen!

Slide 3 - Tekstslide

Wie geht es dir?

Slide 4 - Tekstslide

Was machen wir heute?
- Planung Blok 2
- Wir üben den Wortschatz mit einem Video
- Weiter mit Satzgliederung
- Hausaufgaben
- Film (wann wir noch Zeit haben)

Slide 5 - Tekstslide

9

Slide 6 - Video

Was machen wir heute?
- Planung Blok 2
- Wir üben den Wortschatz mit hören.
- Weiter mit Satzgliederung
- Hausaufgaben (16 bis 23; mache online oder im Buch)
- Film (wann wir noch Zeit haben)

Slide 7 - Tekstslide

Was haben wir gelernt
Zinsontleding (Spickzettel):
  • onderwerp = dan gebruik je de 1e naamval
  • lijdend voorwerp = dan gebruik je de 4e naamval
  • meewerkend voorwerp = dan gebruik je de 3e naamval
Der Mann schenkt seiner Frau einen Keks.

Er schenkt ihr ihn.

Slide 8 - Tekstslide

Personal Pronomen
voorbeeld: ik, jij, hij, hem, haar, het usw.
in Duits: ich, ihm, ihn, ihr usw.

Om te achterhalen welke naamval je moet gebruiken zijn er twee mogelijkheden: 1) ontleden en ...

Slide 9 - Tekstslide

Präpositionen
2) voorzetsels (Spickzettel)

Er zijn een aantal voorzetsels met een vaste naamval.
4e naamval DOFEGUB
  • durch, ohne, für, entlang, gegen, um, bis
3e Naamval
  • aus, bei, mit, nach, von, zu

Slide 10 - Tekstslide

Im Kapitel 2
hoef je nu alleen de voorzetsels 3e naamval en het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval noteren.
Dat zijn dus: 
mir / dir / ihm / ihr / ihm / uns / euch / ihnen / Ihnen + vaste voorzetsels: aus / bei / mit / nach / von / zu

>>> mache Übung 16 bis 22

Slide 11 - Tekstslide

                                 TSCHÜSS 
Zum Schluß: 
- D&P 
- 6 december 13.15-15.00 2 leerlingen

Slide 12 - Tekstslide

01:13
Was bedeutet "mir geht's schon"
A
het gaat niet goed met mij
B
het gaat heel goed met mij
C
het gaat alweer
D
er is niets aan de hand

Slide 13 - Quizvraag

01:37
Was bedeutet "ein Termin" ?

Slide 14 - Open vraag

03:42
Was bedeutet "Krankmeldung" ?
A
een plofkraak
B
een ziekmelding
C
krantenmelding
D
vermelding

Slide 15 - Quizvraag

04:00
Toen het meisje de wachtkamer binnenkwam keek iedereen heel geïrriteerd, waarom?

Slide 16 - Open vraag

05:32
Was sind Gliederschmerzen?
A
Pijn aan het hoofd
B
Pijn aan de ledematen
C
Pijn aan de buik
D
Pijn aan de spieren

Slide 17 - Quizvraag

06:11
Was ist "Fieber" ?

Slide 18 - Open vraag

06:36
Wat moet ze doen om beter te worden?
A
medicijnen en rust
B
rust en slapen
C
een warm bad
D
onder de douche en naar bed

Slide 19 - Quizvraag

06:50
Wat zijn "Halsschmerzen"?
A
Hoofdpijn
B
Halspijn
C
Keelpijn

Slide 20 - Quizvraag

07:14
Was bedeutet "Gute Besserung" ?

Slide 21 - Open vraag