H4 Herhalen passé composé & imparfait

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision - passé composé
  • Révision - imparfait
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision - passé composé
  • Révision - imparfait

Slide 1 - Tekstslide

Les buts
  • Ik weet hoe ik de passé composé en de imparfait maak in het Frans.

  • Ik kan de passé composé en de imparfait toepassen in zinsverband. 

Slide 2 - Tekstslide

avoir & être
Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog? Wij beginnen met avoir

Slide 3 - Tekstslide

Sleepvraag
Koppel de juiste vorm van avoir 
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
ont
as
avons
avez
ai
a

Slide 5 - Sleepvraag

Sleepvraag
Koppel nu de juiste vorm van het werkwoord être
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 8 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 9 - Tekstslide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of met avoir

Slide 10 - Tekstslide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord .

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

  • Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.
          Bijvoorbeeld: attendre --> attendre --> attend --> attendu

  • Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

Slide 14 - Tekstslide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Slide 15 - Tekstslide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
Je suis venu
e
Je suis venue
Meervoud
s
Ils sont venus
es
Elles sont venues

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen
L'accord is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.
Hier gaan wij nu mee oefenen.

Slide 17 - Tekstslide

Je m'appelle Hélène. Je suis ______ à Lyon hier soir.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 18 - Quizvraag

Les garçons sont ________ à la maison.
A
rentré
B
rentrée
C
rentrés
D
rentrées

Slide 19 - Quizvraag

Mon grand-père est __________ à Rotterdam.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 20 - Quizvraag

Ik begrijp wanneer ik een e of een s toe moet voegen.

Slide 21 - Poll

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 22 - Tekstslide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 23 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 24 - Quizvraag

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix.
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 25 - Quizvraag

Elles (parler, passé composé) de leur dernier achat.
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 26 - Quizvraag

Ils (envoyer, passé composé) une carte de nouvel an à Malika.
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 27 - Quizvraag

IMPARFAIT

Slide 28 - Tekstslide

Dit weet ik al over de imparfait:

Slide 29 - Open vraag

Je gebruikt de "imparfait" om te vertellen hoe iets was of om te vertellen over gewoontes uit het verleden
Mon père jouait de la guitare quand il était jeune.

Ma mère chantait dans un groupe pop.

Slide 30 - Tekstslide

Zo maak je de imparfait
  • Stap 1
    Neem de nous-vorm van de présent.
    nous chantons
  • Stap 2
    Haal -ons eraf
    --> chant
  • Stap 3
    Voeg de uitgangen van de imparfait toe

Slide 31 - Tekstslide

Wat zijn de uitgangen van de imparfait?

Slide 32 - Open vraag

Zo maak je de imparfait
  • Je chantais
  • Tu chantais
  • Il / elle / on chantait
  • Nous chantions
  • Vous chantiez
  • Ils / elles chantaient

Slide 33 - Tekstslide

Welke vorm van de tegenwoordige tijd moet ik gebruiken om de imparfait te maken?
A
Je-vorm
B
Vous-vorm
C
Nous-vorm
D
Ils-vorm

Slide 34 - Quizvraag

Je gebruikt de imparfait om te praten over...
A
een actie in de toekomst
B
een actie die nu gebeurt
C
een actie in het verleden
D
gewoontes in het verleden

Slide 35 - Quizvraag

De uitgangen van de imparfait zijn :
A
ai, as, a, ons, ez, ont
B
ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
e, es, e, ons, ez, ent
D
ai, as, a, âme, âtes, èrent

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van
de imparfait van jij danste?
A
tu dansais
B
tu danssais
C
tu dansait
D
tu dansaient

Slide 37 - Quizvraag

Koppel het juiste persoonlijk voornaamwoord aan de juiste vorm van de imparfait.
dansais
chantions
étiez
adorais
allait
aimaient
il
tu
vous
elles
je
nous

Slide 38 - Sleepvraag

De imparfait van être is bijzonder...
De vorm is ONREGELMATIG 
dus NIET met de nous-vorm van de présent

Slide 39 - Tekstslide

De  imparfait van être
Je kunt hier NIET de  nous vorm van de présent nemen. 
Het is de enige uitzondering : de 'imparfait-stam' is: ét-
j'étais
tu étais
il / elle / on était
nous étions
vous étiez
ils / elles étaient

Slide 40 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord être in de imparfait?
A
J'était
B
Je suis été
C
J'étais
D
J'êtrais

Slide 41 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord être in de imparfait?
A
ils était
B
ils étaient
C
ils étais
D
ils étions

Slide 42 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord être in de imparfait?
A
tu êtrais
B
tu était
C
tu étiez
D
tu étais

Slide 43 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord être in de imparfait?
A
nous étions
B
nous sommions
C
nous étrons
D
nous sommiez

Slide 44 - Quizvraag

Traduis en français:
ik keek
A
je regarde
B
je regardait
C
je regardais
D
j'ai regardé

Slide 45 - Quizvraag

Traduis en français:
jullie hadden
A
vous avez
B
vous avoirez
C
vous avriez
D
vous aviez

Slide 46 - Quizvraag

Traduis en français:
zij waren
A
elles étaient
B
elles sommaient
C
ils sont
D
ils êtraient

Slide 47 - Quizvraag

Maître Gims - Bella
Uitdaging:
Luister naar het liedje Bella van Maître Gims 
Vul de songtekst aan op jouw stencil

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Video