A Plus 1.1

1 / 20
volgende
Slide 1: Video
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

A plus 1 unité 1
Moi, c'est Madonna. 
Je m'appelle Madonna.
J'ai 62 ans. 
J'habite à Londres.
Je suis anglaise. 
C'est en Angleterre.
J'aime chanter. 
J'ai des chats.        
moi = ìk; c'est = dat is; en = in

Slide 2 - Tekstslide

nu jij: kun je jezelf voorstellen in het Frans?

Slide 3 - Open vraag

Ik, jij, hij, zij - je, tu, il, elle
wij, jullie/u, zij - nous, vous, ils, elles

Slide 4 - Tekstslide

Je [zju]  = ik 
tu [tuu] = jij
il [iel] = hij
elle [el] = zij 

Slide 5 - Tekstslide

j'ai [zjee] = ik heb  (je ai --> j'ai) 

tu as [tuu a] = jij hebt

il a [iel a] = hij heeft

elle a [el a] = zij heeft 

Slide 6 - Tekstslide

J'ai 12 ans =
A
Ik ben 12 jaar
B
Ik heb 12 broers en zussen
C
Ik heb 12 vakken
D
Ik heb 12 keer gewonnen.

Slide 7 - Quizvraag

Hoe zeg je: jij bent 20 jaar?
A
il a trente ans
B
Tu as trente ans.
C
Tu as vingt ans
D
J'ai vingt ans.

Slide 8 - Quizvraag

Elle a un chat =
A
hij heeft een kat
B
hij heeft een hond
C
zij heeft een kat
D
zij heeft een hond

Slide 9 - Quizvraag

S'appeler = zich noemen, heten. 

1. eindigt op -er --> dat laat zien dat het het hele werkwoord is. 
2. betekenis: zich noemen, heten
3. Vervoegen:
je m'appelle  = ik heet (ik noem me)
tu t'appelles = jij heet (jij noemt je)
il s'appelle = hij heet (hij noemt zich)
elle s'appelle = zij heet (zij noemt zich)


Slide 10 - Tekstslide

Il s'appelle
A
zij heet
B
hij heet
C
jij heet
D
ik heet

Slide 11 - Quizvraag

Je me présente
A
ik stel mezelf voor
B
jij stelt jezelf voor
C
hij stelt zichzelf voor
D
zij stelt zichzelf voor

Slide 12 - Quizvraag

Meervoud 

nous [noe]  = wij
vous [voe] = u en jullie
ils [iel] = zij (mannelijk)
elles [el] = zij vrouwelijk

Slide 13 - Tekstslide

nous avons   [nouzavon] (wij hebben)
vous avez [vous avee] (jullie hebben, u heeft)
ils ont [ielzon] zij hebben
elles ont [elzon] zij hebben 

nous nous appelons  [noe noez appelon] wij heten
vous vous appelez [voe voe appelee] jullie heten, u heet
ils s'appellent [ielzapel] zij heten (mannelijk)
elles s'appellent [elzapel] zij heten (vrouwelijk 

Slide 14 - Tekstslide

ils s'appellent
A
zij heten (vrouwelijk
B
zij heten (mannelijk)
C
jullie heten
D
wij heten

Slide 15 - Quizvraag

vous vous présentez
A
u stelt zich voor
B
wij stellen ons voor
C
zij stellen zich voor
D
jij stelt je voor

Slide 16 - Quizvraag

vous vous présentez betekent ook
A
wij stellen ons voor
B
hij stelt zich voor
C
zij stellen zich voor (vrouwelijk)
D
jullie stellen je voor

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Au travail! (aan het werk)

maken WB 3,4,5

père = vader
frère = broer
maison = huis
école = school 
comment = hoe
timer
20:00

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide