In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands
Herhaling grammatica woordsoorten
1 havo/vwo
Slide 1 - Tekstslide
Programma
- Leerdoelen
- Herhaling theorie woordsoorten
- Samen oefenen
- Verder oefenen
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan de volgende woordsoorten in een zin herkennen:
- zelfstandige naamwoorden;
- bepaalde en onbepaalde lidwoorden;
- bijvoeglijke naamwoorden;
- zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord;
- aanwijzend en vragend voornaamwoord;
- voorzetsel en bijwoord.
Slide 3 - Tekstslide
Welke woordsoorten weet je nog? Kun je voorbeelden bij elk woordsoort noemen? Welke bijzonderheden ken je van elk woordsoort?
Slide 4 - Woordweb
Herhaling theorie
Zelfstandig naamwoord (zn): Woord voor een mens, dier, ding, plant en gevoel. Ook namen. Vormen: ev/mv/verkleinwoord, staat vaak 'de', 'het' of 'een' voor.
Voorbeelden:
- het kind - een tuinslang - de eik
- de cavia's - de muntjes - boosheid
Slide 5 - Tekstslide
Herhaling theorie
Lidwoorden horen bij een zelfstandig naamwoord. Soms staat er tussen het lidwoord en zn een ander woord (de leuke grap). Let op: het woord 'één', en 'het' voor een werkwoord zijn geen lidwoorden.
Bepaald lidwoord (blw): de, het
Onbepaald lidwoord (olw): een
Slide 6 - Tekstslide
Herhaling theorie
Bijvoeglijk naamwoord (bn): Geeft een kenmerk of eigenschap van een zn. Een bn kan voor of achter het zn staan en heeft vaak een korte en lange vorm. Er zijn ook stoffelijke bn en bn van werkwoorden.
Voorbeelden:
de mooie bloem, de hond is lief, het grootste snoepje, de plastic tas, het gebroken servies.
Slide 7 - Tekstslide
Welk antwoord is juist: De leuke dierenarts is slim.
A
de (olw), leuke (bn), dierenarts (zn),slim (bn)
B
de (blw), leuke (-), dierenarts (zn), slim (-)
C
de (blw), leuke (bn), dierenarts (zn),slim (bn)
D
de (olw), leuke (bw),
dierenarts (-),slim (bw)
Slide 8 - Quizvraag
Herhaling theorie
Zelfstandige werkwoorden (zww): In elke zin staat maar één zelfstandig werkwoord. Als in een zin één werkwoord staat, is dit dus het zww. Bij een zin met meerdere werkwoorden, is het werkwoord dat de handeling aangeeft het zww.
Voorbeeld:
Ik drink water. Mijn moeder en ik willen water drinken.
Slide 9 - Tekstslide
Herhaling theorie
Hulpwerkwoorden (hww): Komen voor in zinnen met meer dan één werkwoord. Helpen om het werkwoordelijk gezegde te maken. Er kunnen meerdere hww voorkomen in één zin.
Voorbeeld:
Gisteren gingik met mijn moeder vissen.
Mijn zus zougraag met mijn vader willen gaan blokarten.
Slide 10 - Tekstslide
Welk(e) zww zie je in deze zin: Het liefst zou ik willen blijven staan kijken.
A
zou
B
zou, willen, blijven
C
zou, willen, blijven, staan
D
kijken
Slide 11 - Quizvraag
Welk(e) hww zie je in deze zin: Hij zou wel een keer willen basejumpen.
A
zou
B
zou, keer, willen
C
zou, willen
D
basejumpen
Slide 12 - Quizvraag
Herhaling theorie
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw.): Wijst een zelfstandig naamwoord aan. Een aanw.vnw. kan voor een zn staan, maar ook op zichzelf (alleen). Dan kun je vaak het zn erachter denken.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.