In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Taalverzorging
herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Taalverzorging
Leestekens
Hoofdletters
Verwijsfouten
Congruentie
Slide 2 - Tekstslide
Programma
Herhaling theorie
Aan de slag + ruimte voor vragen
Afronding
Slide 3 - Tekstslide
Ik ga met gemak een voldoende halen voor de s.o. taalverzorging.
A
Jazeker
B
Hm, een nipte voldoende denk ik
C
Het wordt spannend
D
Nee, ik bak er helemaal niks van
Slide 4 - Quizvraag
Wat vind je nog lastig/het lastigste bij interpunctie?
Slide 5 - Open vraag
De regels
Komma
Voor of na een aanspreking:
Jessica, kun je even hier komen?
Tussen de delen van een opsomming:
Ik eet graag kaas, worst en ham.
Tussen twee persoonsvormen:
Als het zulk lekker weer blijft, ga ik vanmiddag een stuk skeeleren.
Voor 'omdat', 'want', 'maar', 'toch'... etc.
Mijn opa krijgt een nieuwe fiets, omdat hij zich zo heeft ingezet voor de vereniging.
Voor en achter een bijstelling:
Mees, het beste paard van stal, gaat vandaag met pensioen.
Een komma geeft een rust aan. Gebruik hem:
Slide 6 - Tekstslide
De regels
Dubbele punt
Een citaat: Merel zei: ‘Iedereen moet nu komen.’
Een gedachte:
Ze dacht: wat een leuke docent.
Een opsomming:
Hij heeft verschillende huisdieren: een kat, een hond en een cavia.
Een uitleg of toelichting:
Ik wil dat niet: het lijkt me ontzettend stom.
Let op! Alleen hoofdletter gebruiken bij een citaat
Slide 7 - Tekstslide
De regels
aanhalingstekens
Bij citaten: ‘Jij zult luisteren!’ schreeuwde Amir. ‘Ik ga naar huis,’ zei Allan. ‘Zie ik je morgen?’ ‘Je kunt ervan uitgaan,’ antwoordde Mel, ‘dat we je helpen.’
Als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis:
Hoe schrijf je ‘onmiddellijk’?
Als het woord op een speciale manier gebruikt wordt:
Toen we te laat kwamen, zei de docent dat we weer ‘lekker op tijd’ waren.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is de juiste schrijfwijze?
A
Ik vind dit onzin want jij doet nooit wat.
B
Ik vind dit onzin, want jij doet nooit wat.
C
Ik vind dit onzin: want jij doet nooit wat.
D
Ik vind dit onzin. Want jij doet nooit wat.
Slide 9 - Quizvraag
Wanneer gebruik je een hoofdletter?
Slide 10 - Open vraag
De regels
Hoofdletters
Aan het begin van een zin en de directe rede
Wij zijn de beste van ons team.
‘s Middags regent het nooit.
25 jaar geleden zijn wij van start gegaan.
Hij zei: 'Schiet toch eens op!'
Aardrijkskundige namen en woorden die van aardrijkskundige namen
zijn afgeleid
Engels, Engelsman, Rotterdamse, Zuid-Hollandse, Noord-Holland, de Rijn, de
Maas
Namen de Vossiuslaan, de Jonker, Wonder (boek), Het diner (boek), mevrouw Van den Berg, docent Van den Berg, Judith van den Berg, het Goois Lyceum, Kruidvat
Feestdagen
Kerstmis, Pasen (maar kerst, eerste paasdag), Moederdag, Nieuwjaar, Suikerfeest
Slide 11 - Tekstslide
GEEN HOOFDLETTERS
namen van dagen: zondag, maandag…
namen van maanden: januari, februari...
de namen van seizoenen: lente, zomer herfst...
de namen van windstreken: noorden, zuiden...
Afkortingen (havo, btw, wc)
Slide 12 - Tekstslide
Kies de juiste schrijfwijze
A
Meneer de Vink
B
Meneer De Vink
Slide 13 - Quizvraag
Wat vind je lastig aan het gebruik van verwijswoorden?
Slide 14 - Open vraag
De regels
DIE/DAT
Die
Verwijst naar DE-woorden/groepen.
Verwijst naar woorden in het meervoud.
De jongen die daar loopt
Dat
Verwijst naar HET-woorden/groepen.
Het meisje dat daar loopt
Slide 15 - Tekstslide
De regels
WAT
WAT
Verwijst naar onbepaalde vnw (alles, niets, veel, iets etc.) Alles wat ik wil
Verwijst naar woorden als: het leukste, het enige, het mooiste, het domste, het grappigste … (woorden in de overtreffende trap). Het liefste wat ik wil
Verwijst naar een hele zin Truus vertelt een spannend verhaal, wat wij leuk vinden.
Slide 16 - Tekstslide
De regels
HEN/HUN
Hun gebruik je:
Bezittelijk vnw: ‘Hun moeder is heel erg lief’
Als meew. vw. zonder voorzetsels: ‘Ik geef hun een koekje’ Nooit als onderwerp (hun lopen daar)
Hen gebruik je:
Als lijdend voorwerp: ‘Dat meisje heeft hen voorgelogen’
Na een voorzetsel: ‘Ik geef een boek aan hen’
Slide 17 - Tekstslide
De regels
Verwijswoorden
beide/alle/sommige/...
beide gebruik je:
Als er een zelfstandig naamwoord volgt beide fabrieken lagen stil. beide mensen hadden er geen zin in.
Als je verwijst naar iets/iemand wat geen mens is Ze blaffen beide even hard.
beide/beiden
Slide 18 - Tekstslide
De regels
Verwijswoorden
beiden/allen/sommigen/allen...
Als je verwijst naar personen (en er geen zelfstandig naamwoord achter staat) beiden hadden ze er zin in Zij weten beiden niet wat ze moeten doen.
beide/beiden
Slide 19 - Tekstslide
De leerlingen verdienen een groot compliment. Alle deden goed mee.
Slide 20 - Open vraag
Wat is congruentie?
Slide 21 - Open vraag
De regels
congruentie
Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal. Dus als het onderwerp enkelvoudig is, moet de persoonsvorm ook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn. Gelijkheid in getal noemen we congruentie.
Het meisje / loopt Het meisje lopen
De meisjes / lopen De meisjes loopt
Slide 22 - Tekstslide
De regels
Congruentie
Zo moet het wel
Een aantal kinderen kan niet mee op schoolreis.
Een aantal kinderen kunnen niet mee op schoolreis.
De helft van de bevolking is werkloos.
2/3 deel van de leerlingen spijbelt weleens.
40% van de deelnemers haalt de eindstreep niet.
Een op de tien ouderen heeft er last van.
Drie op de tien kinderen zijn bang voor spoken
Slide 23 - Tekstslide
De media verspreidt hetzelfde bericht
A
De zin is goed
B
verspreiden
Slide 24 - Quizvraag
Aan de slag
Maak de oefeningen herhalingsles taalverzorging via Classroom
Maak je taken af via Classroom
Oefen verder op CambiumNed.nl
Eerste 5 minuten in stilte
Daarna mogelijkheid tot vragen
Slide 25 - Tekstslide
Twijfel je?
Slide 26 - Tekstslide
Raadpleeg Google
Gebruik 'schrijfwijze' of 'congruentie' of 'correct verwijzen' in de prompt in je zoekopdracht.
Gebruik dan bijvoorbeeld de volgende websites:
Onze Taal
Taaladvies.net
Slide 27 - Tekstslide
Ik ga met gemak een voldoende halen voor de s.o. taalverzorging.