In een Nederlandse zin staat het modale hulpwerkwoord vooraan in de zin en het hele werkwoord (=infinitief) waar het bij hoort, helemaal achteraan. Daar tussenin staan andere dingen.
In a Dutch sentence, the modal verb will be in the front, next to the subject. The whole verb (=infinitive) which it belongs to, will be at the back of the sentence. In between are other things.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeelden
Ik kan alleen in de ochtend werken.
Hij mag op straat fietsen.
Zij moet altijd thuis schoonmaken.
Hij wil heel graag later studeren.
Ik zal dit volgende week voor u doen.
Modale werkwoorden geven een speciale betekenis aan de zin.
Slide 5 - Tekstslide
Uitleg (explanation)
We nemen een stereotype sprookje (fairytale).
De prins wil met een meisje dansen.
De meest logische vraag in die situatie is:
Wil je met me dansen?
Maar wat gebeurt er, als we wil vervangen door een ander werkwoord?
Slide 6 - Tekstslide
willen
conjugation
Slide 7 - Tekstslide
kunnen
conjugation
Slide 8 - Tekstslide
mogen
Slide 9 - Tekstslide
moeten
conjugation
Slide 10 - Tekstslide
zullen
conjugation
(future)
Slide 11 - Tekstslide
zouden
conjugation
(a wish, a polite question or anhypothetical situation)
Slide 12 - Tekstslide
zouden (polite question)
Zou je mij willenhelpen?
Zou u de biologische drinkyoghurt voor mij kunnenpakken? Zouden jullie wat rustiger willenzijn?
Zou ik van iemand een pen mogenlenen?
Zouden we hier kunnenzitten?
Bij een beleefde vraag (polite question) gebruik je: