1MH1 maandag bijvoeglijk naamwoord + kijken en luisteren
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 4 - Tekstslide
Vergelijkbare woorden/vormen van het woord:
- blijvend
- vasthoudend
- aanhoudende
- continu
- steeds
- voortdurend
Zinnen waaruit de betekenis duidelijk wordt:
1. De aanhoudende belangstelling komt door alle berichten op de sociale media.
2. Bij aanhoudende pijn moet je de huisarts bellen.
- blijvend
- vasthoudend
- aanhoudende
- continu
- steeds
- voortdurend
Zinnen waaruit de betekenis duidelijk wordt:
1. De aanhoudende belangstelling komt door alle berichten op de sociale media.
2. Bij aanhoudende pijn moet je de huisarts bellen.
Slide 5 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 6 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 7 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 8 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 9 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Naar mannelijke woorden verwijs je met hij, haar, deze en die.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Bijna: niet met haar! Goed lezen.
Welk verwijswoord? Marieke houdt van lezen. ____ boekenkast staat vol met boeken.
A
zij
B
haar
C
dit
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
De taxichauffeur (m) is erg zuinig op _____ auto.
A
zijn
B
haar
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waar is mijn fiets (m)? _____ staat buiten.
A
Dit/dat
B
Die/deze
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind. Het verwijswoord 'dat' is hier juist gebruikt.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Iris was nog een jong meisje toen ___ haar eigen land verliet en naar Nederland kwam.
A
hem
B
het
C
zij
D
hij
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 16 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
